ECLI:NL:CRVB:2008:BG1761

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5030 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid zonder urenbeperking

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin de intrekking van zijn WAO-uitkering werd bevestigd. Appellant, die in januari 1997 uitviel als heftruckchauffeur wegens psychische klachten, had aanvankelijk een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling door het Uwv werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid per 21 september 2005 minder dan 15% was, wat leidde tot de intrekking van zijn uitkering. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking had vastgesteld en voerde aan dat hij maximaal 20 uur per week belastbaar was voor arbeid. Tijdens de zitting op 1 augustus 2008 werd appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door drs. P.F.G. Hermans.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er een volledig en zorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg had in haar rapportage geconcludeerd dat er geen aanleiding was om af te wijken van het primaire medische oordeel. De rechtbank had ook vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens waren die een urenbeperking rechtvaardigden. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de noodzaak van een urenbeperking konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant geen doel trof. De Raad zag ook geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.W. Schuttel als voorzitter. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2008.

Uitspraak

06/5030 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 juli 2006, 06/505 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Jongeneel, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft een rapportage van bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg van
21 september 2005 ingediend, waarin deze heeft gereageerd op het beroepschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2008. Appellant is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens het Uwv is verschenen drs. P.F.G. Hermans.
II. MOTIVERING
1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur en is in januari 1997 voor deze werkzaamheden uitgevallen wegens psychische klachten.
1.2. Na het doorlopen van de wettelijke wachttijd werd appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
1.3. In het kader van een herbeoordeling heeft verzekeringsarts T.K. Oei appellant op 17 januari 2005 onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Tevens heeft deze verzekeringsarts informatie opgevraagd bij de behandelend psychiater L.B. Luteijn, werkzaam bij GGZ Midden-Holland (hierna: behandelend psychiater). Na kennis te hebben genomen van de ontvangen informatie van 7 februari 2005 van de behandelend psychiater heeft de verzekeringsarts in zijn aanvullend rapport van
16 februari 2005 geconcludeerd dat appellant beperkt is wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren en ’s nachts werken. De belastbaarheid van appellant is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2005. Met inachtneming van deze FML heeft arbeidsdeskundige H.G.E. Bolte in het rapport van 20 juli 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit van appellant vastgesteld op nihil. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 21 september 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedraagt.
1.4. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg na weging van de beschikbare medische gegevens in haar rapport van 24 november 2005 geconcludeerd dat zij geen aanleiding zag om af te wijken van het primaire medische oordeel. Daarbij heeft zij de informatie van de behandelend psychiater van 25 oktober 2005 in haar beoordeling betrokken. Bezwaararbeidsdeskundige F. van Kempen heeft in een rapport van 24 november 2005 de geduide functies nogmaals beoordeeld en geconcludeerd dat twee van de geduide sbc-codes vanwege overschrijding van de fysieke belastbaarheid van appellant dienen te vervallen. Er blijven echter voldoende functies over om de schatting op te baseren. De mate van arbeidsongeschiktheid van appellant blijft daarmee ongewijzigd minder dan 15%. Bij besluit van 22 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 21 juli 2005 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft er een volledig en voldoende zorgvuldig medisch onderzoek plaatsgevonden. Wat betreft de verslaving aan cannabis heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn om te stellen dat die verslaving voortkomt uit ziekte noch dat het gebruik van cannabis medisch geïndiceerd is. Voorts valt naar het oordeel van de rechtbank uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet af te leiden dat naar objectieve maatstaven een urenbeperking aangenomen dient te worden. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gezien om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant ongeschikt te achten.
3.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd toegelicht dat het geschil zich beperkt tot de grief dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft vastgesteld. De Raad zal zich bij zijn beoordeling hiertoe beperken.
3.2. Appellant acht zich voor maximaal 20 uur per week, inclusief reistijd, belastbaar voor arbeid. Ter onderbouwing daarvan is namens appellant verwezen naar de bij brief van 17 juli 2008 overgelegde stukken betreffende het dienstverband van appellant bij Promen in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW). Volgens appellant heeft het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom er gelet op de Standaard Verminderde Arbeidsduur geen aanleiding is om een urenbeperking aan te nemen.
3.3. De Raad heeft in hetgeen namens appellant in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om inzake de noodzaak van een urenbeperking tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank. Daaraan voegt de Raad toe dat het Uwv met de tijdens beroep en hoger beroep ingebrachte rapportages van bezwaarverzekeringsarts
P.L.M. Momberg afdoende heeft gemotiveerd dat er geen objectief-medische aanknopingspunten zijn om een urenbeperking aan te nemen. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd is ingegaan op de brieven van de behandelend psychiater van 7 februari 2005 en 25 oktober 2005. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden om te twijfelen aan het standpunt van het Uwv. De namens appellant tijdens hoger beroep overgelegde stukken met betrekking tot zijn arbeid in WSW-verband bieden hiertoe evenmin aanleiding, aangezien deze stukken dateren van ver na datum in geding en daaruit bovendien niet blijkt dat op medische gronden voor appellant een urenbeperking aangewezen zou zijn. Ten slotte ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts de Standaard Verminderde Arbeidsduur niet in acht heeft genomen.
3.4. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
3.5. Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij ziet de Raad ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) A.C.A. Wit.
RB