ECLI:NL:CRVB:2008:BF9275

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2443 WWB + 07-2454 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde aanvraag bijzondere bijstand voor internetaansluiting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin zijn aanvragen voor bijzondere bijstand voor de kosten van een internetaansluiting zijn afgewezen. Appellant had eerder, op 21 februari 2006, een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van een internetaansluiting, omdat de papieren versie van de 'Huis Aan Bod krant' van de gemeente Leiden zou worden vervangen door een digitale versie. Deze aanvraag werd afgewezen op 3 april 2006. Appellant diende vervolgens op 24 april 2006 een herhaalde aanvraag in, die ook werd afgewezen. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant tegen deze afwijzingen ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant zijn bezwaren tegen de uitspraak van de rechtbank gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand vroeg, ten tijde van het primaire besluit niet als noodzakelijke kosten konden worden aangemerkt, omdat hij tot 1 juli 2006 gebruik kon maken van de papieren versie van de krant. De Raad oordeelt dat het College de aanvraag van 21 februari 2006 terecht heeft afgewezen.

Wat betreft de herhaalde aanvraag van 24 april 2006, oordeelt de Raad dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden geven om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/2443 WWB
07/2454 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 10 april 2007, 06/4584 en 06/6037 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A. Breewel-Witteveen, advocaat te Roosendaal, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2008. Voor appellant is verschenen mr. Breewel-Witteveen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M. Verdaas, werkzaam bij de gemeente Etten-Leur.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft een medische indicatie voor een verhuizing. In verband hiermede ontving appellant onder meer bijzondere bijstand voor de kosten van de “Huis Aan Bod krant” van de gemeente Leiden om te kunnen reageren op mogelijk voor hem geschikte woningen in deze gemeente. Omdat de papieren versie van deze krant zou worden vervangen door een digitale, heeft appellant op 21 februari 2006 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten verband houdende met een internetaansluiting en het gebruik van internet. Deze aanvraag is bij besluit van 3 april 2006 afgewezen.
1.2. Vervolgens heeft appellant op 24 april 2006 wederom een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten in verband met een internetaansluiting. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 29 mei 2006.
1.3. Bij besluiten van 22 augustus 2006 en 7 november 2006 heeft het College de tegen de besluiten van respectievelijk 3 april 2006 en 24 april 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van 22 augustus 2006 en 7 november 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Aanvraag van 21 februari 2006
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Bij de beoordeling van aanvragen om bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB dient allereerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.3. Uit de gedingstukken blijkt dat appellant tot 1 juli 2006 gebruik heeft kunnen maken van de papieren versie van de eerder genoemde “Huis Aan Bod krant” van de gemeente Leiden. Dit betekent dat de betreffende kosten zich ten tijde van het primaire besluit (nog) niet voordeden. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat de kosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft aangevraagd onder deze omstandigheden niet als noodzakelijke kosten in de zin van artikel 35, eerste lid, van de WWB kunnen worden aangemerkt en reeds daarom geen recht bestaat op bijzondere bijstand in de betreffende kosten. Het voorgaande betekent dat het College de aanvraag van appellant van 21 februari 2006 terecht heeft afgewezen.
Aanvraag van 24 april 2006
4.4. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen is een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Bewoordingen en strekking van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. De bestuursrechter dient dan ook het oorspronkelijke besluit tot uitgangspunt te nemen en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.5. Appellant heeft ter ondersteuning van zijn (herhaalde) aanvraag verwezen naar een door hem in beroep overgelegde brief van de psychiater G.G. Hulsebos van 2 maart 2006.
4.6. De Raad is van oordeel dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad verwijst voorts naar zijn uitspraak van 14 september 2007, LJN BB3594, waarin hij heeft overwogen dat met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genomen besluiten geen rekening wordt gehouden. Daarvan uitgaande is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de aanvraag van 24 april 2006 terecht door het College is afgewezen.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J. Bernhagen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) M.J. Bernhagen.
IJ