ECLI:NL:CRVB:2008:BF9112

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-1726 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van de WWB

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland ongegrond werd verklaard. Appellant en zijn echtgenote ontvangen sinds 1 juni 2003 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had appellant in een eerder besluit van 2 februari 2005 mededelingen gedaan over zijn arbeidsverplichtingen, waarbij aan zijn echtgenote ontheffing werd verleend, maar aan appellant niet. Het College stelde dat appellant voldoende mogelijkheden had om aan het arbeidsproces deel te nemen, gebaseerd op een rapportage van Argonaut BV.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij volledig arbeidsongeschikt is en heeft zich gemotiveerd tegen de eerdere uitspraak gekeerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, evenals de rapportages van Argonaut. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het College op goede gronden heeft geweigerd om appellant ontheffing van zijn arbeidsverplichtingen te verlenen. De Raad ziet geen dringende redenen die een ontheffing rechtvaardigen en oordeelt dat de rapportages van Argonaut deugdelijk zijn. Appellant heeft geen medische of arbeidskundige gegevens overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de conclusies van het College.

De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, op 14 oktober 2008.

Uitspraak

07/1726 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2007, 06/1361 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Westland (hierna: College)
Datum uitspraak: 14 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Samama, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2008. Voor appellant is verschenen mr. Samama. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en zijn echtgenote ontvangen vanaf 1 juni 2003 bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Na een medische en arbeidskundige beoordeling van appellant door Argonaut BV, heeft het College appellant en zijn echtgenote bij besluit van 2 februari 2005 mededelingen gedaan over hun arbeidsverplichtingen. Daarbij is aan de echtgenote van appellant ontheffing van de arbeidsverplichtingen verleend en voorts, zo begrijpt de Raad dit besluit, verlening van een zodanige ontheffing aan appellant geweigerd. Verder is aan appellant de verplichting opgelegd mee te werken aan de totstandkoming van een voor hem door Werkstroom BV op te stellen trajectplan. Aan het ten aanzien van appellant genomen besluit ligt ten grondslag dat uit het onderzoek van Argonaut blijkt dat appellant voldoende mogelijkheden heeft om aan het arbeidsproces deel te nemen.
1.3. Bij besluit van 2 mei 2005 heeft het College appellant toestemming verleend om voor 15 uur per week betaald werk en voor 10 uur per week vrijwilligerswerk te gaan verrichten bij de [naam Stichting]. Daaraan is de voorwaarde verbonden dat het vrijwilligerswerk het reïntegratietraject bij Werkstroom niet mag belemmeren. De arbeidsovereenkomst met de [naam Stichting] is beëindigd wegens buiten de sfeer van appellant gelegen omstandigheden.
1.4. Bij besluit van 20 december 2005 heeft het College het tegen het besluit van 2 februari 2005 gemaakte bezwaar - waarin appellant onder meer naar voren heeft gebracht volledig arbeidsongeschikt te zijn - ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College een nadere arbeidskundige rapportage van Argonaut van 2 juni 2005 betrokken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
20 december 2005 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het bepaalde artikel 9, eerste en tweede lid, van de WWB alsmede een gedeelte van de wetsgeschiedenis van deze bepalingen weergegeven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.
4.2. Evenals de rechtbank komt de Raad tot het oordeel dat het College op goede gronden heeft geweigerd aan appellant een ontheffing te verlenen de voor hem ingevolge artikel 9, eerste lid, van de WWB geldende verplichtingen. Ook de Raad ziet in de omstandigheden van appellant geen dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB. Het College heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het medisch en arbeidskundig oordeel zoals neergelegd in de rapportages van Argonaut mocht worden gevolgd. Deze rapportages zijn zowel wat betreft de wijze van totstandkoming als naar inhoud deugdelijk te achten. Appellant heeft geen medische of arbeidskundige gegevens
- afkomstig van een deskundige op een van die terreinen - overgelegd die aanleiding geven tot twijfel op dit punt. De door appellant in het geding gebrachte rapportages van de hem begeleidende maatschappelijk werker acht de Raad daarvoor onvoldoende. Anders dan appellant stelt, hoefde het College daarin geen aanleiding te zien een nader advies te vragen aan Argonaut. De Raad is verder van oordeel dat het College zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de mening van appellant over zijn arbeidsongeschiktheid niet goed valt te rijmen met zijn arbeidsinzet en zijn vrijwilligerswerk destijds voor de [naam Stichting]. Dat appellant vindt dat dergelijk werk beter past bij zijn mogelijkheden dan het werk dat hem via Werkstroom wordt aangeboden maakt dit niet anders.
4.3. De weigering van het College om appellant ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB te verlenen houdt derhalve stand. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2008.
(get.) C. van Viegen.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
KR