06/6863 WAZ
07/4824 WAZ
07/4825 WAZ
07/4826 WAZ
07/4827 WAZ
op de hoger beroepen van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 20 oktober 2006, 05/4113 (hierna: aangevallen uitspraak I), van 2 augustus 2007, 07/120 (hierna: aangevallen uitspraak II), van 2 augustus 2007, 07/432 (hierna: aangevallen uitspraak III) en van 2 augustus 2007, 07/753 + 07/748 (hierna: aangevallen uitspraak IV),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 14 oktober 2008
Appellant heeft de hoger beroepen ingesteld tegen de aangevallen uitspraken I tot en met IV.
Namens betrokkene heeft mr. M.P.H.-J. Kamermans, werkzaam bij Van Zwol Wijntjes Accountants en Belastingadviseurs in Amersfoort, verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008. De zaken zijn daar gevoegd behandeld. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.M. Kuppens. Namens betrokkene is haar gemachtigde, mr. Kamermans, verschenen.
1.1. Voor een overzicht van de voor deze gedingen relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraken I tot en met IV. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Betrokkene is eigenares van twee panden (hierna: de panden). Zij verhuurt de panden aan de commanditaire vennootschappen [vennootschap 1] en [vennootschap 2] (hierna: de vennootschappen). Betrokkene participeert als stille vennoot in de vennootschappen. Haar beide zoons zijn beherend vennoten. Betrokkene ontving een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Naar aanleiding van de van betrokkene ontvangen gegevens met betrekking tot haar verdiensten in de jaren 2002 tot en met 2004, hebben arbeidsdeskundigen van appellant vastgesteld dat betrokkene - voor zover in het kader van de onderhavige gedingen van belang - met ingang van 15 juli 2002 inkomsten uit arbeid, bestaande uit de huur voor de panden, heeft genoten. Zij hebben dit mede gebaseerd op het feit dat betrokkene haar inkomsten bij de fiscus heeft verantwoord als winst uit onderneming. Op basis hiervan heeft appellant een achttal besluiten genomen. Deze besluiten betreffen het met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de WAZ van 15 juli 2002 tot en met 31 december 2004 anticumuleren van betrokkenes WAZ-uitkering met de door haar over die periode gegenereerde inkomsten, het met ingang van 1 september 2005 schorsen van betrokkenes WAZ-uitkering, de intrekking van deze uitkering met ingang van 1 januari 2005, de terugvordering van door appellant aan betrokkene onverschuldigd betaalde bedragen aan WAZ-uitkering en het in dat kader vaststellen van betrokkenes aflossingscapaciteit.
1.4. Namens betrokkene is tegen al deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij de besluiten van 20 december 2005 (bestreden besluit I), 14 december 2006 (bestreden besluit II), 8 februari 2007 (bestreden besluiten III en IV) en 9 februari 2007 (bestreden besluit V) zijn de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaard.
2.1. In de aangevallen uitspraken I tot en met IV heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten I tot en met V gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, betrokkenes bezwaren gegrond verklaard en alle primaire besluiten herroepen. Daarbij heeft de rechtbank bepalingen gegeven met betrekking tot vergoeding van proceskosten en griffierechten.
2.2. Het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak I is geregistreerd onder nummer 06/6863 WAZ. De aangevallen uitspraak I heeft betrekking op het beroep tegen het bestreden besluit I, onder andere strekkende tot het op grond van artikel 58, eerste lid, van de WAZ anticumuleren van betrokkenes inkomsten over de periode van 15 juli 2002 tot en met 31 december 2003. In de aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank - kort samengevat - overwogen dat de stelling van appellant dat voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ voldoende is dat er fiscale winst uit onderneming is, niet kan worden onderschreven en voldoende aannemelijk dient te zijn dat in de in geding zijnde periode de betrokkenheid van betrokkene bij de verhuur van de panden zodanig is geweest dat door haar arbeid is verricht, anders dan het geval is bij normaal vermogensbeheer. De rechtbank heeft genoegzaam aannemelijk geacht dat betrokkene in het kader van de verhuur van de panden geen relevante ondernemersactiviteiten heeft verricht, nu zij gemotiveerd uiteen heeft gezet dat zij niet betrokken is geweest bij de verhuur van de panden, nadat deze aan de vennootschappen ter beschikking zijn gesteld.
2.3. In de aangevallen uitspraken II tot en met IV die onderwerp zijn van hoger beroep in de onder de nummers 07/4824 tot en met 07/4827 WAZ geregistreerde zaken heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat er gelet op de aangevallen uitspraak I geen grondslag bestaat voor de bestreden besluiten II tot en met V, zodat deze besluiten evenmin stand kunnen houden.
3. In de hoger beroepen stelt appellant zich op het standpunt dat dient te worden uitgegaan van betrokkenes fiscale keuze om de genoten inkomsten als winst uit onderneming te verantwoorden. In dat kader stelt appellant dat betrokkene beheers- en beleidsbeslissingen heeft genomen, als gevolg waarvan in ieder geval enige arbeid is verricht en dat dit overeenkomt met haar fiscale keuze, in welk kader zij ook arbeidskorting heeft geclaimd. Appellant is van mening dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat de fiscus deze fiscale keuze ten onrechte heeft geaccepteerd en dat zij niet heeft aangetoond dat overigens sprake is van bijzondere omstandigheden die aan het volgen van haar fiscale keuze in de weg staan.
4. Betrokkene stelt dat zij geen arbeid heeft verricht en dat alleen de beherend vennoten de beheers- en beleidsbeslissingen ten aanzien van de panden nemen en het feitelijk beheer over de panden voeren, onder andere bestaande uit het onderverhuren van en het plegen van onderhoud aan de panden. In dat kader heeft betrokkene in hoger beroep nog een aantal onderhuurovereenkomsten, en grootboekkaarten overgelegd. Ten slotte stelt zij dat de adviseur als gevolg van de gebruikte software abusievelijk bij de fiscale aangifte een arbeidskorting heeft geclaimd.
5.1. Gelet op de gronden van het hoger beroep, betrokkenes verweer en het verhandelde ter zitting, stelt de Raad allereerst vast dat het geding zich beperkt tot het antwoord op de vraag of betrokkenes inkomsten uit de verhuur van de panden dienen te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de WAZ.
5.2. Anders dan de rechtbank, beantwoordt de Raad deze vraag bevestigend. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
5.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad komt bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ bij het beantwoorden van de vraag of inkomsten van een zelfstandige als inkomen uit arbeid moeten worden aangemerkt, in beginsel doorslaggevende betekenis toe aan de in het kader van de fiscale wetgeving door de verzekerde gemaakte - en door de fiscus gehonoreerde - keuze. Van die keuze kan slechts worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 december 2005, LJN: AU9534).
5.4. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat betrokkene de huurinkomsten bij de fiscus als winst uit onderneming heeft opgevoerd. Deze opgave van betrokkene is door de fiscus gevolgd. Toepassing van de hiervoor vermelde hoofdregel brengt mee dat de huuropbrengsten door appellant in beginsel terecht als inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 58 van de WAZ zijn aangemerkt.
5.5. De Raad overweegt dat van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de fiscale keuze bij de toepassing van artikel 58 van de WAZ niet in redelijkheid tot uitgangspunt had kunnen worden genomen, niet is gebleken. De Raad is van oordeel dat het aan betrokkene is om aan te tonen dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op eerder genoemde hoofdregel rechtvaardigen. Betrokkene is daarin naar het oordeel van de Raad niet geslaagd. Uit de gedingstukken, zo onder meer het rapport van de arbeidsdeskundige F. Bosscher van 6 november 2002 kan worden afgeleid dat betrokkene beheershandeling met betrekking tot de panden verricht en dat zij op de daartoe vereiste momenten de benodigde handtekeningen zet. Zoals de Raad eerder heeft uitgesproken, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 13 april 2007 (LJN: BA3015), levert ook het feit dat de arbeidsinbreng een beperkte omvang heeft gehad, geen bijzondere omstandigheid op.
5.6. De Raad is tot slot van oordeel dat betrokkene niet heeft aangetoond dat de geclaimde arbeidskorting ten onrechte door de fiscus is geaccepteerd.
6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak, waarbij het bestreden besluit I is vernietigd, kan niet in stand blijven en het beroep tegen dit besluit moet ongegrond worden verklaard.
07/4824 WAZ, 07/4825 WAZ, 07/4826 WAZ + 07/4827 WAZ
7. De Raad stelt allereerst vast dat ook de onderhavige gedingen zich beperken tot het antwoord op de vraag of betrokkenes inkomsten uit de verhuur van de panden dienen te worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de WAZ.
8. Gelet op de overwegingen in het hoger beroep met registratienummer 06/6863 WAZ en de samenhang van dat hoger beroep met de onderhavige gedingen, slagen ook deze hoger beroepen van appellant. De aangevallen uitspraken, waarbij de bestreden besluiten II tot en met V zijn vernietigd, moeten worden vernietigd en de beroepen tegen de bestreden besluiten II tot en met V moeten ongegrond worden verklaard.
9. De Raad acht in de gedingen 06/6863 WAZ, 07/4824 WAZ, 07/4825 WAZ, 07/4826 WAZ en 07/4827 WAZ geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraken I tot en met IV;
Verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten I tot en met V ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2008.