08/5120 WWB-VV
08/5121 WWB-VV
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker 1] en [Verzoeker 2], wonenden te [woonplaats] (hierna: verzoekers),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2008, 07/4101 en 07/4102 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
Namens verzoekers heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 3 september 2008 is de gemachtige van verzoekers erop gewezen dat verzoekers ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 107,-- zijn verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 17 september 2008 is de gemachtigde van verzoekers nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de niet-tijdige betaling verontschuldigbaar is.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat tenslotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.