ECLI:NL:CRVB:2008:BF8813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5120 WWB-VV + 08-5121 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding griffierecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 8 oktober 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers, die in hoger beroep waren gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De verzoekers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. R.P. Kuijper, hadden een verzoek ingediend, maar het griffierecht van € 107,-- was niet tijdig betaald. De gemachtigde van verzoekers was herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van termijnoverschrijding. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet binnen de gestelde termijn voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de niet-tijdige betaling verontschuldigbaar maken. Hierdoor werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier R. Groothuis en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

08/5120 WWB-VV
08/5121 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker 1] en [Verzoeker 2], wonenden te [woonplaats] (hierna: verzoekers),
in verband met het hoger beroep van:
verzoekers
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2008, 07/4101 en 07/4102 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
verzoekers
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 8 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoekers heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij schrijven van 3 september 2008 is de gemachtige van verzoekers erop gewezen dat verzoekers ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 107,-- zijn verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief diende te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 17 september 2008 is de gemachtigde van verzoekers nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening diende te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel per kas diende te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de niet-tijdige betaling verontschuldigbaar is.
Bovenstaande leidt ertoe dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard onder toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat tenslotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R. Groothuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2008.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) R. Groothuis.
Tegen deze uitspraak kunnen de belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van dit afschrift schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT.
De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.
RG