ECLI:NL:CRVB:2008:BF8049

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6356 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die haar verzoek om kinderbijslag voor haar dochter M. over een bepaalde periode had afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 oktober 2008 uitspraak gedaan. Appellante had in november 2000 kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter, die vanuit Rwanda naar Nederland was gekomen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had deze aanvraag in 2001 afgewezen, omdat niet was vastgesteld wie de wettige moeder van M. was. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen deze afwijzing. In 2005 heeft de Svb uiteindelijk kinderbijslag toegekend, maar appellante stelde recht te hebben op terugwerkende kracht vanaf het derde kwartaal van 2000. De Svb heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW).

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de eerdere besluiten van de Svb rechtens onaantastbaar waren, omdat appellante geen rechtsmiddelen had aangewend. Dit betekende dat de herhaalde aanvraag van appellante in 2005 als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd, waarvoor de Svb niet verplicht was om het oorspronkelijke besluit te herzien. De Raad heeft ook overwogen dat de omstandigheden die appellante aanvoerde niet als nieuw gebleken feiten konden worden aangemerkt, omdat deze al bekend waren ten tijde van de eerdere aanvragen.

Ten aanzien van de periode vanaf het eerste kwartaal van 2002 tot en met het tweede kwartaal van 2004 heeft de Raad geoordeeld dat de Svb terecht had beslist dat er geen bijzonder geval was. Appellante had tijdens de hoorzitting verklaard dat er geen sprake was van financiële hardheid, wat een voorwaarde is voor het toekennen van kinderbijslag met terugwerkende kracht. De Raad heeft geconcludeerd dat de Svb in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.

Uitspraak

06/6356 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 september 2006, 06/508 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 25 juli 2008 heeft J.M.M. van der Eerden, als gemachtigde van appellante, een nadere toelichting verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Namens appellante is daarbij verschenen J.M.M. van der Eerden, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. M. van der Ent.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante heeft in november 2000 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) aangevraagd voor haar dochter [M.], geboren [in] 1993, die in mei 2000 vanuit Rwanda naar Nederland is gekomen. Bij besluit van 27 april 2001 heeft de Svb geweigerd kinderbijslag voor [M.] toe te kennen aan appellante, omdat niet is gebleken wie de wettige moeder van [M.] is. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.2. Naar aanleiding van een brief van appellante met het verzoek om kinderbijslag voor [M.] aan haar toe te kennen, heeft de Svb bij besluit van 12 oktober 2001 medegedeeld dat het verzoek om herziening niet in behandeling wordt genomen omdat sinds de vorige aanvraag geen nieuwe feiten bekend zijn geworden. Ook tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3. Bij brief van 24 augustus 2005 heeft appellante aan de Svb medegedeeld dat [M.] inmiddels is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) als haar dochter.
1.4. Bij besluit van 20 september 2005 heeft de Svb met ingang van het derde kwartaal van 2004 kinderbijslag voor [M.] aan appellante toegekend.
1.5. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Zij stelt vanaf het derde kwartaal van 2000 recht te hebben op kinderbijslag voor [M.]. Tijdens de hoorzitting heeft de gemachtigde van appellante aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval, zodat aanleiding bestaat de kinderbijslag met een verdere terugwerkende kracht toe te kennen. Tevens is daarbij verklaard dat vanaf 2000 geen sprake is geweest van financiële hardheid als bedoeld in het beleid van de Svb.
1.6. Bij beslissing op bezwaar van 9 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat in 1999 een aanvraag om een verblijfstitel voor [M.] is ingediend bij de vreemdelingendienst in Veghel en dat daarbij een door de Nederlandse ambassade in Kigali gelegaliseerde geboorteakte van [M.] is overhandigd. Het origineel van deze akte is volgens appellante ergens bij de vreemdelingendienst zoekgeraakt. Appellante beschikte toen nog wel over een kopie van deze akte en op grond daarvan is [M.] na haar aankomst in Nederland in 2000 wel ingeschreven in de GBA als inwoonster van Veghel, maar niet als haar dochter. Eerst nadat appellante in Rwanda een nieuwe geboorteakte van [M.] had verkregen en die door de Nederlandse ambassade in Kigali had laten legaliseren is [M.] in de GBA ingeschreven als haar dochter.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb bij het bestreden besluit terecht heeft geweigerd kinderbijslag voor [M.] aan appellante toe te kennen over het derde kwartaal van 2000 tot en met het tweede kwartaal van 2004. Bij de beoordeling van dit geschil zal de Raad de perioden voorafgaand aan het eerste kwartaal van 2002 en vanaf dat kwartaal afzonderlijk bespreken.
4.2.1. De Raad stelt vast dat de Svb bij de besluiten van 27 april 2001 en 12 oktober 2001 heeft beslist op de aanvragen om kinderbijslag van appellante voor [M.] en dat appellante geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen deze besluiten. Dit betekent dat sprake is van rechtens onaantastbaar geworden besluiten ten aanzien van de aanspraak op kinderbijslag voor [M.] over het derde kwartaal van 2000 tot en met het vierde kwartaal van 2001. Het in 2005 door appellante ingediende verzoek om met terugwerkende kracht alsnog kinderbijslag voor [M.] toe te kennen dient derhalve, voor zover betrekking hebbend op voornoemd tijdvak, aangemerkt te worden als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2.2. Een bestuursorgaan is in het algemeen bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bepaalde in artikel 4:6 van de Awb staat daaraan niet in de weg. Indien het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid zijn eerdere besluit handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in zulk een geval uit te gaan van het oorspronkelijke besluit en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.2.3. Ter ondersteuning van haar herhaalde aanvraag heeft appellante aangevoerd dat sprake is van een bijzonder geval nu door de bevoegde instanties onvoldoende betekenis is toegekend aan de door haar overgelegde kopie van de geboorteakte van [M.]. Daarbij gaat het echter niet om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, aangezien het hier omstandigheden betreft die appellante bekend waren dan wel konden zijn ten tijde van haar eerdere aanvragen en zij deze omstandigheden in (bezwaar)procedures naar aanleiding van de besluiten van 27 april 2001 en 12 oktober 2001 naar voren had kunnen brengen. De uiteindelijk in 2005 in Rwanda verkregen nieuwe gelegaliseerde geboorteakte kan onder deze omstandigheden niet als een nieuw feit aangemerkt worden, nu het slechts een bevestiging is van het standpunt dat appellante eerder naar voren had kunnen brengen.
4.3.1. Ten aanzien van het tijdvak vanaf het eerste kwartaal van 2002 tot en met het tweede kwartaal van 2004 spitst het geschil zich toe op de vraag of de Svb terecht heeft beslist dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 14, derde lid, van de AKW. Ingevolge dit artikellid kan het recht op kinderbijslag niet worden vastgesteld over kwartalen gelegen voor één jaar voorafgaande aan de dag waarop de Svb de aanvraag heeft ontvangen. In de tweede volzin van dit artikellid is voorts bepaald dat de Svb in bijzondere gevallen bevoegd is af te wijken van het bepaalde in de eerste volzin. Daarbij hanteert de Svb het beleid dat eerst wanneer sprake is geweest van financiële hardheid bij de betrokkene alsnog met terugwerkende kracht kinderbijslag wordt toegekend.
4.3.2. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverweging 4.2.3. is de Raad van oordeel dat evenmin sprake is van een bijzonder geval. Daarbij tekent de Raad nog aan dat namens appellante zowel tijdens de hoorzitting als ter zitting van de Raad is aangegeven dat gedurende de in geschil zijnde kwartalen geen sprake is geweest van financiële hardheid. Dit betekent dat, zelfs wanneer een bijzonder geval aangenomen zou kunnen worden, de Svb op grond van het geldende beleid bij de toepassing van artikel 14, derde lid, van de AKW geen kinderbijslag met terugwerkende kracht toegekend zou hebben.
4.4. Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat naar het oordeel van de Raad niet kan worden gezegd dat de Svb niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of met een algemeen rechtsbeginsel. Dit betekent dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
IJ