als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het Dagelijks Bestuur van de Regio Twente (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 juli 2008, 07/1130 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 22 september 2008
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2008. Namens verzoeker zijn verschenen mr. P.J. Schaap, advocaat te Zwolle, en mr. H. Naves, H.M. Bolhaar en ing. [naam directeur], allen werkzaam bij de Regio Twente. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H.G.M. van de Veerdonk, werkzaam bij de AbvaKabo FNV.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Betrokkene was sedert 1 december 1979 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de Regio Twente, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de afdeling [afdeling] van de sector [sector].
2.2. In maart 2005 is tijdens een routinecontrole gebleken dat betrokkene vanaf zijn werkplek op grote schaal pornografische en sm-sites had bezocht. Op 24 maart 2005 is hij hierop aangesproken door [naam directeur], directeur van de sector [sector]. Betrokkene heeft erkend dat hij deze sites frequent en langdurig heeft bezocht en heeft hiervoor zijn excuses aangeboden. Betrokkene is duidelijk gemaakt dat dit gedrag terstond diende te stoppen. Hem is een exemplaar van het privacyreglement e-mail en internetgebruik Regio Twente (hierna: privacyreglement) overhandigd en meegedeeld dat hij op zijn gedrag zou worden gevolgd.
2.3. In januari 2006 is bij een onderzoek, naar aanleiding van een storingsmelding van betrokkene, gebleken dat hij opnieuw vanaf zijn werkplek op grote schaal pornografische en sm-sites had bezocht. Tevens is gebleken dat betrokkene vanaf zijn werkplek en vanuit zijn e-mailaccount van het werk e-mailberichten had verzonden aan sm-sites waarin hij zich aanbood als slaaf en een beschrijving gaf van de verrichtingen waaraan hij onderworpen wenste te worden.
2.4. Bij besluit van 19 januari 2006 is betrokkene met onmiddellijke ingang buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging, in afwachting van een onderzoek naar mogelijk ongeoorloofd internet- en emailgebruik. Op 31 januari 2006 heeft betrokkene zich ziek gemeld.
2.5. Bij brief van 15 februari 2006 heeft verzoeker betrokkene zijn voornemen kenbaar gemaakt om hem met toepassing van de artikelen 16:1:1 en 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Regio Twente (hierna: ART) de straf van ongevraagd ontslag op te leggen en bij de oplegging daarvan de onmiddellijke tenuitvoerlegging te bevelen. Betrokkene is daarbij in de gelegenheid gesteld om zich te verantwoorden. Op 27 januari 2006 heeft betrokkene zijn zienswijze ten aanzien van het voorgenomen ontslag mondeling kenbaar gemaakt. Daarbij heeft hij de hem verweten gedragingen erkend, maar gesteld dat deze hem niet kunnen worden toegerekend vanwege zijn psychische problematiek.
2.6. Verzoeker heeft hierin aanleiding gezien betrokkene te laten onderzoeken door R.J. ten Kate, psychiater te Oldenzaal, die op 6 juli 2006 heeft gerapporteerd. Omdat deze psychiater de hem voorgelegde vragen feitelijk niet had beantwoord, achtte verzoeker het noodzakelijk deze vraagstelling voor te leggen aan een andere deskundige, namelijk C.J.F. Kemperman, psychiater te Leek. Psychiater Kemperman heeft in zijn rapport van 20 oktober 2006 geconcludeerd dat de bij betrokkene bestaande obsessionele gerichtheid en volgende impulscontrolestoornis een hevige drang met zich bracht waardoor het voor hem erg moeilijk was om hieraan weerstand te bieden. Hierdoor werd betrokkene aanzienlijk beperkt in zijn wilsvrijheid, maar het voert te ver, volgens deze psychiater, om te stellen dat hij geen andere gedragsalternatieven had. Betrokkene was als gevolg van zijn ziektebeeld eveneens aanzienlijk beperkt in zijn mogelijkheden om hulp te zoeken, maar er was nog wel enige wilsvrijheid aanwezig.
2.7. Bij besluit van 7 december 2006 heeft verzoeker besloten om betrokkene de straf op te leggen van ongevraagd ontslag en te bepalen dat deze straf onmiddellijk ten uitvoer zal worden gelegd, in die zin dat het ontslag op 16 december 2006 ingaat.
2.8. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit van 3 december 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft verzoeker dat bezwaar, in afwijking van het advies van de bezwarenadviescommissie, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verstaan dat verzoeker met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit neemt op de bezwaren van betrokkene, een en ander met bepalingen over proceskosten en griffierecht. De rechtbank was van oordeel dat betrokkene zich door het op grote schaal bezoeken van pornografische internetsites en sm-sites vanaf zijn werkplek en het verzenden van e-mailberichten aan dergelijke internetsites vanaf zijn werkplek, schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim hem kan worden toegerekend, zodat verzoeker bevoegd was hem een disciplinaire straf op te leggen. Met betrekking tot de vraag of de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig is aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim heeft de rechtbank overwogen dat verzoeker te snel heeft aangestuurd op de zwaarste maatregel, zijnde het strafontslag. Volgens de rechtbank gaat het in deze procedure niet alleen om de belangen van verzoeker, maar ook om die van betrokkene. Gelet op de medische rapportages, waaronder met name die van psychiater Kemperman, op de staat van dienst van betrokkene en op de zeer ingrijpende gevolgen die deze disciplinaire maatregel voor betrokkene heeft, heeft de rechtbank geoordeeld dat verzoeker bij het opleggen van deze maatregel de verschillende belangen niet, dan wel niet op een juiste manier, tegen elkaar heeft afgewogen. De rechtbank was daarom van oordeel dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in rechte in stand kon worden gelaten.
4. Het verzoek van verzoeker strekt tot schorsing van de werking van de aangevallen uitspraak.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
6.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
6.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. Met partijen wordt ervan uitgegaan dat verzoeker, indien de werking van de aangevallen uitspraak niet wordt geschorst, gelet op de strekking van die uitspraak geen andere mogelijkheid heeft dan een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarbij het aan betrokkene verleende strafontslag wordt herroepen en een lichtere disciplinaire straf wordt opgelegd. Dit zou betekenen dat betrokkene aanspraak kan maken op wedertewerkstelling bij verzoeker. Nu verzoeker geen enkel draagvlak meer aanwezig acht voor het opnieuw tewerkstellen van betrokkene, omdat het daarvoor noodzakelijke vertrouwen in betrokkene geheel teniet is gegaan, heeft hij een spoedeisend belang bij opschorting van de werking van de aangevallen uitspraak.
6.3. Bij de beoordeling of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, komt in een geval als het onderhavige mede de vraag in beeld of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Het hier op die vraag te geven antwoord draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
6.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, gelet op de ernst van het plichtsverzuim, ondanks de persoonlijke omstandigheden van betrokkene, de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is.
6.5. Er was sprake van zeer ernstig plichtsverzuim bestaande uit het in strijd met het privacyreglement vanaf de werkplek op grote schaal, soms uren per dag, bezoeken van pornografische en sm-sites. Daarnaast heeft betrokkene vanaf de computer op zijn werkplek en vanuit zijn werke-mailaccount e-mailberichten verzonden naar dergelijke sites, waarbij hij een beschrijving heeft gegeven van de verrichtingen waaraan hij onderworpen wilde worden en in een van die berichten expliciet zijn e-mailadres op het werk vermeld, waarop kon worden gereageerd. Verzoeker heeft terecht gesteld dat hierdoor het aanzien en de integriteit van de Regio Twente ernstig is geschaad. Bij het voorgaande acht de voorzieningenrechter van belang dat het gedrag van betrokkene langdurig heeft plaatsgevonden en is voortgezet nadat hem in maart 2005, tijdens het gesprek met [naam directeur], directeur van de sector [sector], te verstaan was gegeven dat hij onmiddellijk moest stoppen met het bezoeken van pornografische en sm-sites vanaf de werkplek. Daaraan doet niet af dat betrokkene heeft verklaard dat tijdens het gesprek met [naam directeur] de ernst van de situatie niet tot hem is doorgedrongen.
6.6. Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van betrokkene overweegt de voorzieningenrechter dat uit de beschikbare medische informatie, met name het rapport van psychiater Kemperman, niet blijkt dat de bij betrokkene bestaande drang tot het bezoeken van pornografische en sm-sites en het verzenden van e-mailberichten naar dergelijke sites voortkwam uit een psychisch defect waardoor hij volledig buiten staat was zijn wil te bepalen. Uit het rapport van Kemperman blijkt dat er in de hier van belang zijnde periode momenten waren waarop betrokkene zich bewust was van het laakbare van zijn gedrag en in staat was hulp te vragen. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat betrokkene verantwoordelijk mag worden gehouden voor zijn gedrag.
6.7. In de staat van dienst van betrokkene en de ingrijpende gevolgen die het disciplinair ontslag voor hem heeft ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding voor een andere conclusie. De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog op dat hij de conclusie van de rechtbank, dat verzoeker betrokkene na de constatering van het eerste plichtsverzuim in maart 2005 niet op een juiste wijze heeft begeleid, niet deelt. Betrokkene heeft verzoeker toentertijd niet om hulp of begeleiding verzocht en verzoeker wist niet en kon ten tijde van het eerste plichtsverzuim ook niet weten van de psychische toestand van betrokkene.
7. Uit het vorenstaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat de aangevallen uitspraak waarschijnlijk geen stand zal houden. Op grond van dit voorlopig oordeel en gelet op de omstandigheid dat uitvoering van de aangevallen uitspraak met zich zou brengen dat verzoeker betrokkene opnieuw tewerk zou moeten stellen, wordt aanleiding gezien bij afweging van de betrokken belangen om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
Schorst de werking van de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 juli 2008, 07/1130, totdat op het hoger beroep is beslist;
Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 433,- terugbetaalt aan de Regio Twente.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 september 20008.