ECLI:NL:CRVB:2008:BF7443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5376 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in hoger beroep tegen disciplinair ontslag van een hoofdagent

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep tegen een disciplinair ontslag van een hoofdagent bij de politieregio Fryslân. De betrokkene, die sinds 1982 werkzaam was bij de politie, was ontslagen na een disciplinair onderzoek naar zijn gedrag jegens twee vrouwen. De Korpsbeheerder van de politieregio Fryslân, verzoeker in deze procedure, had het ontslag verleend op basis van ernstig plichtsverzuim. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden had het beroep van de betrokkene tegen het ontslag gegrond verklaard en het ontslag geschorst tot twee weken na de bekendmaking van een nieuwe beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak geoordeeld dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de uitvoering van de aangevallen uitspraak zou betekenen dat de betrokkene opnieuw in dienst moet worden genomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim, waaronder het onprofessioneel gedrag jegens de vrouwen en het misbruik maken van politie-informatie. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de betrokkene zich aan ernstiger plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt dan de rechtbank had aangenomen.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de werking van de uitspraak van de rechtbank geschorst totdat op het hoger beroep is beslist. Tevens is bepaald dat het door verzoeker betaalde griffierecht wordt terugbetaald. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in disciplinaire procedures en de belangen van zowel de werkgever als de werknemer in dergelijke gevallen.

Uitspraak

08/5376 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Fryslân (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 30 mei 2008, 08/722 en 08/723 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
verzoeker
Datum uitspraak: 2 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2008. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.T. Zwart, werkzaam bij de politieregio Fryslân. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door A. Nijboer, werkzaam bij de politievakorganisatie ACP.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene is sinds 1982 werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) de politieregio Fryslân, laatstelijk als hoofdagent bij het Team [naam Team]. Naar aanleiding van een klacht over het optreden van betrokkene jegens een vrouw is een disciplinair onderzoek gestart.
1.2. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek is bij besluit van 30 oktober 2007 aan betrokkene disciplinair ontslag verleend met toepassing van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) met ingang van de dag na ontvangst door betrokkene van dat besluit en subsidiair ontslag verleend vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp. Volgens verzoeker heeft betrokkene zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim bestaande uit het zich onprofessioneel en ongewenst gedragen jegens mevrouw V. en mevrouw F., het misbruik maken van politie-informatie, het schenden van de privacy van F. en het zich uiterst leugenachtig en misleidend gedragen tijdens het disciplinaire onderzoek. Bij het bestreden besluit van 18 maart 2008 heeft verzoeker, in afwijking van het advies van de Noordelijke Adviesraad Politie, het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank (hierna: rechtbank) het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het primaire besluit van 30 oktober 2007 geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de nieuwe beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist. Voorts zijn bepalingen omtrent vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft betrokkene plichtsverzuim gepleegd door een aantal keren in het kader van de uitoefening van zijn functie toenadering tot V. te zoeken, ook nadat zij reeds te kennen had gegeven daar niet van gediend te zijn. Voorts heeft betrokkene zich ook met betrekking tot F. schuldig gemaakt aan plichtsverzuim, bestaande uit de ontkenning van het telefoongesprek met F., de ontkenning van de raadpleging van X-pol voor haar gegevens, alsmede het bezoek aan haar op 24 maart 2006 zonder dat daarvoor een dienstbelang aanwezig was. De rechtbank is van oordeel dat het plichtsverzuim niet als zodanig ernstig moet worden beschouwd dat een strafontslag als reactie daarop passend is te achten. Verder is de rechtbank van oordeel dat voor de conclusie dat verzoeker ongeschikt is voor het door hem beklede ambt, anders dan wegens ziels- of lichaamsgebreken, onvoldoende grond bestaat.
3. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en de voorzieningenrechter verzocht de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat uitspraak is gedaan in hoger beroep. Als spoedeisend belang voert verzoeker aan dat uitvoering van de aangevallen uitspraak met zich meebrengt dat verzoeker moet overgaan tot herstel van de aanstelling van betrokkene, hetgeen verzoeker onaanvaardbaar acht omdat hij geen vertrouwen meer heeft in de integriteit van betrokkene. Bovendien wordt volgens verzoeker daardoor het aanzien van de politieregio verder aangetast en kan het leiden tot onrust op de werkvloer.
Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat het ingestelde onderzoek onzorgvuldig is geweest, dat hij op 7 december 2005 niet met F. heeft gebeld en voorts dat met zijn bezoek op 24 maart 2006 aan F. wel een dienstbelang was gemoeid.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Nu de uitvoering van de aangevallen uitspraak impliceert dat het ontslag niet kan worden gehandhaafd, ziet de voorzieningenrechter in hetgeen door verzoeker daarover is aangevoerd, een voldoende spoedeisend belang als vorenbedoeld.
4.3. Bij de beoordeling of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, komt in een geval als het onderhavige mede de vraag in beeld of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep niet in stand zal blijven. Het hier op die vraag te geven antwoord draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat betrokkene heeft erkend dat hij zich jegens V. schuldig heeft gemaakt aan gedrag zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2 omschreven.
Met betrekking tot het aan betrokkene verweten gedrag jegens F. overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van de verklaringen van F. en haar collega Van G.L., de log-in gegevens van de toegangscontrole op 7 december 2005 betreffende betrokkene en het zoeken op 7 december 2005 tussen 15.38 uur en 15.57 uur in X-pol onder betrokkenes zogenoemde dpersnummer naar de naam van F. voldoende vaststaat dat het betrokkene is geweest die op 7 december 2005 tussen 15.16 uur en 15.50 uur vanuit het politiebureau naar F. heeft gebeld. Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter, op grond van de verklaringen van F. en Van G.L., van oordeel dat voldoende vaststaat dat betrokkene F. toen telefonisch persoonlijk heeft benaderd, iets waarvan F. niet was gediend. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat betrokkene heeft erkend dat hij F. op 24 maart 2006 op haar werk heeft bezocht met zijn collega H. Voor de voorzieningenrechter is genoegzaam vast komen te staan dat met dit bezoek geen dienstbelang was gemoeid. Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat betrokkene ook toen F. persoonlijk heeft benaderd. Dit getuige onder meer het feit dat betrokkene zonder enige noodzaak aan F. zijn privé mobiele telefoonnummer heeft gegeven.
4.5. Betrokkene heeft tijdens het zienswijzegesprek op 31 januari 2007 en de zitting van de rechtbank erkend dat hij in X-pol naar de persoonsgegevens van F. heeft gezocht. De enkele ontkenning door betrokkene ter zitting dat hij in X-pol heeft gezocht acht de voorzieningenrechter, in het licht van het vorenstaande, niet geloofwaardig. Anders dan de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gebleken is dat met het raadplegen van X-pol door betrokkene enig dienstbelang was gemoeid.
4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat betrokkenes ontkenning van het telefoongesprek met F. als een onjuiste verklaring moet worden aangemerkt. Ook de ontkenning van het raadplegen van X-pol moet als een onjuiste verklaring worden aangemerkt. De voorzieningenrechter voegt hieraan toe dat uit rechtsoverweging 4.4 volgt dat de door betrokkene overgelegde verklaring van B., waarin wordt aangeven dat betrokkene op 7 december 2005 van 15.00 uur tot 16.30 uur bij het bedrijf van B. is geweest, eveneens onjuist is. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat betrokkene aanvankelijk heeft ontkend dat hij V. onder meer persoonlijk had benaderd via het e-mailadres van zijn werk en dat hij in 2004 een gesprek had gehad met de toenmalig districtschef over zijn omgang met vrouwen. Pas na confrontatie met de e-mailberichten en de verklaringen van V. en de toenmalige districtschef is betrokkene op deze ontkenningen teruggekomen.
4.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de voorzieningenrechter van oordeel dat betrokkene zich aan verdergaand plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt dan door de rechtbank is aangenomen. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat vorenstaande gedragingen in onderlinge samenhang bezien ernstig plichtsverzuim opleveren. Het wordt aannemelijk geacht dat de Raad, met name gelet op betrokkenes houding die als een stelselmatige weigering om openheid van zaken te geven moet worden gekwalificeerd alsmede op het in het kader van het onderzoek aanreiken van een onjuiste verklaring van een derde, de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig zal achten, dan wel dat de Raad van oordeel is dat betrokkene blijk heeft gegeven niet te beschikken over de vereiste eigenschappen, mentaliteit en instelling, die voor het uitoefenen van zijn functie zijn vereist.
4.8. Op grond van dit voorlopig oordeel en gelet op de omstandigheid dat uitvoering van de aangevallen uitspraak met zich mee zou brengen dat verzoeker betrokkene opnieuw tewerk moet stellen, wordt aanleiding gezien om bij afweging van de betrokken belangen de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht toe;
Schorst de werking van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 30 mei 2008, 08/722 en 08/723, totdat op het hoger beroep is beslist;
Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 433,- terugbetaalt aan de politieregio Fryslân.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.J.A. Reinders.