[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2006, 06/1536 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
Namens appellante heeft mr. P.A.A. Lelijveld, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend met daarbij een rapportage van 19 maart 2007 van bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.
1.1. Appellante was werkzaam als verkoopster toen zij op 18 februari 2001 uitviel met psychische klachten en rugklachten. Appellante ontving in aansluiting op de wettelijke wachttijd een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een wettelijke herbeoordeling heeft de arts T. Counts appellante op 5 september 2005 onderzocht. In het rapport van dit onderzoek van 10 oktober 2005 zijn onder andere de psychische klachten en de rugklachten, alsmede het onderzoek daarnaar beschreven. Counts heeft de mogelijkheden en beperkingen van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 oktober 2005. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige C.E. Weber blijkens een rapport van 10 november 2005 na functieduiding het verlies aan verdienvermogen berekend op nihil. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2005 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 11 januari 2006 ingetrokken.
2. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink gerapporteerd en heeft hij na weging van het verhandelde ter hoorzitting, het aansluitend lichamelijk onderzoek en de informatie van 10 februari 2006 van huisarts R.M. Foppen in zijn rapport van 14 maart 2006 gemotiveerd aangegeven waarom het noodzakelijk is de FML op enkele punten aan te scherpen. De bezwaararbeidsdeskundige E.F. Couvreur heeft naar aanleiding van de aangepaste FML opnieuw het verlies aan verdienvermogen berekend en vastgesteld op nihil. Vervolgens verklaarde het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 december 2005 bij zijn besluit van 5 april 2006 ongegrond.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 5 april 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank onderschreef - kort gezegd - de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
4. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante in essentie dezelfde grieven als in bezwaar en in eerste aanleg naar voren gebracht. Met name meent appellante dat haar medische beperkingen zijn onderschat en dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Appellante is de opvatting toegedaan dat met het rapport van 26 april 2006 van psychiater B. Ruesink, zoals aangevuld op 1 november 2006, voldoende twijfel bestaat aan de juistheid van de door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen. Appellante verzoekt een onafhankelijke deskundige te benoemen om de belastbaarheid van appellante nader vast te stellen.
5.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De Raad is, net als de rechtbank, van oordeel dat de beperkingen van appellante door een zorgvuldig medisch onderzoek zijn vastgesteld. De verzekeringsarts die op 5 september 2005 het primaire medische onderzoek heeft verricht, heeft appellante beperkt geacht in verband met vooral haar psychische klachten en rugklachten. De FML bevat beperkingen in verband met een routine-afhankelijke, voorspelbare werksituatie, productiepieken, zitten, staan, afwisseling van houding en werktijden. Bezwaarverzekeringsarts R.M. de Vink heeft appellante op 14 maart 2006 onderzocht en appellante op een aantal onderdelen meer beperkt geacht dan de verzekeringsarts. De Vink heeft op basis van zijn onderzoek een nieuwe FML opgesteld. Van aanknopingspunten in objectief-medische zin op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat appellante ten tijde van de datum in geding meer beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen, is de Raad - evenals de rechtbank - niet gebleken. Gelet op een en ander heeft de rechtbank terecht de medische onderbouwing van het bestreden besluit onderschreven.
5.2. De Raad heeft hierbij in aanmerking genomen dat ook uit de in bezwaar, beroep en hoger beroep beschikbaar gekomen informatie van de huisarts en de psychiater niet valt af te leiden dat appellante op de datum in geding ernstiger beperkt was dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad tekent daarbij, evenals de rechtbank, aan dat uit de brief van psychiater Ruesink van 26 april 2006 blijkt dat appellante eerst kortelings in verband met zwangerschap met de medicatie was gestopt. De Raad ziet geen aanknopingspunten voor het instellen van een onafhankelijke deskundige.
5.3. De Raad stelt vast dat de schatting thans berust op de functies telefonist, receptionist (sbc-code 315120), postbesteller (sbc-code 282080) en sorteerder, controleur (sbc-code 111340). Met betrekking tot het aspect tillen overweegt de Raad dat uit de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 31 maart 2006, bij de functie van postbesteller is aangegeven dat de belasting van het tillen maximaal 15 kilogram is en dat dit slechts gedurende twee uur per dag in een lage frequentie voorkomt. In de functie van sorteerder, controleur heeft de bezwaararbeidsdeskundige aangegeven dat dit eveneens maximaal 15 kilogram is en dat dit slechts zeer incidenteel voorkomt. In het Resultaat Functiebeoordeling (de functieomschrijving) van de geduide functies is aangegeven dat het in de functie van postbesteller om plastic bakken van 5 à 10 kilogram gaat en om fietstassen. In de functie van sorteerder, controleur is in de functieomschrijving aangegeven dat met betrekking tot het tillen dit betrekking heeft op het zeer incidenteel helpen met het vervangen van een zeef, samen met een collega. Uit de functieomschrijving blijkt naar het oordeel van de Raad niet dat hier sprake is van een overschrijding. De Raad is van oordeel dat de geduide functies voor appellante geschikt moeten worden geacht.
6.1. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. Voor vergoeding van schade als door appellante verzocht is ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het onderhavige geval dan ook geen plaats, zodat de Raad dit verzoek afwijst.
6.2. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.