ECLI:NL:CRVB:2008:BF7082

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
062728 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de nabestaandenuitkering op basis van geregistreerd partnerschap en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de nabestaandenuitkering van appellant, geboren in 1948, die een geregistreerd partnerschap is aangegaan met [naam partner] op 25 mei 2004. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft de uitkering per 31 mei 2004 beëindigd, omdat appellant volgens de ANW niet meer aan de voorwaarden voldeed door het aangaan van het geregistreerd partnerschap. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij de Svb aanvankelijk het bezwaar gegrond verklaarde, maar later de uitkering opnieuw beëindigde. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de beslissing van de Svb ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant duurzaam gescheiden leeft van zijn geregistreerde partner en dat de ANW geen regeling kent die het mogelijk maakt om als ongehuwd te worden aangemerkt in deze situatie. De Raad heeft de relevante artikelen van de ANW besproken, waaronder artikel 3, dat het geregistreerd partnerschap gelijkstelt aan een huwelijk, en artikel 16, dat het recht op nabestaandenuitkering beëindigt bij het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De Raad concludeert dat de Svb terecht de nabestaandenuitkering heeft beëindigd, en dat de stapsgewijze afbouw van de uitkering voldoende rekening houdt met het vertrouwensbeginsel.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtszekerheid en het belang van het correct toepassen van de wetgeving met betrekking tot nabestaandenuitkeringen.

Uitspraak

06/2728 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 29 maart 2006, 05/6191 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 25 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft drs. E.C. Spiering, verbonden aan SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld. Appellant heeft de procedure zelf voortgezet.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2008. Appellant is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren [in] 1948, ontving een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Appellant is met [naam partner], geboren [in] 1960, een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit partnerschap is op 25 mei 2004 geregistreerd bij de burgerlijke stand van de gemeente [woonplaats].
1.3. Bij besluit van 18 juni 2004 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellant met ingang van 31 mei 2004 beëindigd, waarbij is aangegeven dat appellant niet meer aan de voorwaarden voor het ontvangen van een nabestaandenuitkering voldoet omdat hij is getrouwd.
1.4. In het kader van de behandeling van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2004 heeft de buitendienst van de Svb op 28 september 2004 een huisbezoek afgelegd op het adres van [naam partner] en bij haar informatie ingewonnen.
1.5. Bij besluit van 7 februari 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 juni 2004 gegrond verklaard en dit besluit ingetrokken. Daarbij is aangegeven dat ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW een geregistreerd partnerschap wordt gelijkgesteld met een huwelijk. Vanwege het feit dat appellant en [naam partner] vanaf de aanvang van het geregistreerd partnerschap duurzaam gescheiden leven wordt appellant voor de toepassing van de ANW niet als gehuwd aangemerkt, zodat de nabestaandenuitkering ten onrechte is ingetrokken.
1.6. Bij besluit van 25 februari 2005 heeft de Svb de nabestaandenuitkering van appellant alsnog -met ingang van 31 mei 2005 - beëindigd. Daarbij is aangegeven dat het besluit op bezwaar van 7 februari 2005 niet correct is. Op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW eindigt het recht op een nabestaandenuitkering als de nabestaande in het huwelijk treedt, dan wel een gezamenlijke huishouding gaat voeren anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW wordt een geregistreerd partnerschap gelijkgesteld met een huwelijk. Hieruit volgt dat appellant - zoals ook reeds eerder bij het besluit van 18 juni 2004 terecht was beslist - met ingang van 1 juni 2004 niet meer voldoet aan de voorwaarden om voor een nabestaandenuitkering in aanmerking te komen. Gegeven het feit dat de Svb tegenstrijdige besluiten heeft genomen over dezelfde feitelijke omstandigheden ziet de Svb aanleiding voor een stapsgewijze afbouw van het recht van appellant op nabestaandenuitkering. Over juni en augustus 2004 behoudt appellant recht op de volledige nabestaandenuitkering, over september tot en met november 2004 op 75% daarvan, over december 2004 tot en met februari 2005 op 50% en over maart tot en met mei 2005 op 25%. Met ingang van 31 mei 2005 wordt het recht op nabestaandenuitkering beëindigd. Over de periode juni 2004 tot en met februari 2005 zal appellant een nabetaling ten bedrage van € 4.122, 96 ontvangen.
1.7. Bij besluit van 21 juli 2005 heeft de Svb het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 februari 2005 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de Svb aangegeven dat indien geregistreerde partners duurzaam gescheiden leven dit in de ANW - anders dan in de Algemene Ouderdomswet - niet tot gevolg heeft dat zij als ongehuwd worden aangemerkt.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 21 juli 2005 ongegrond verklaard.
2.2. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat hij het geregistreerd partnerschap met [naam partner] uitsluitend is aangegaan vanwege erfrechtelijke motieven. Zijn zoon is drugsverslaafd zodat een erfenis bij hem aan drugs opgaat. [naam partner] was de beste vriendin van zijn overleden echtgenote. Appellant voert met [naam partner] geen gezamenlijke huishouding, heeft met haar geen gemeenschap van goederen en overigens sporadisch uitsluitend vriendschappelijk contact. Appellant acht de Svb bevoegd om op basis van deze gegevens een uitzondering op het wettelijke regime te maken.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant op 25 mei 2004 een geregistreerd partnerschap is aangegaan en dat hij duurzaam gescheiden leeft van degene met wie hij het geregistreerd partnerschap is aangegaan.
3.3. In artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de ANW - voor zover hier van belang - is bepaald dat het recht op nabestaandenuitkering eindigt indien de nabestaande in het huwelijk treedt. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de ANW wordt in de ANW, en de daarop berustende bepalingen, het aangaan van een geregistreerd partnerschap gelijkgesteld met in het huwelijk treden. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de ANW, eindigt het recht van appellant op een nabestaandenuitkering derhalve met ingang van 1 juni 2004.
3.4. De Raad stelt vast dat de ANW - anders dan de met artikel 3 van de ANW vergelijkbare definitiebepalingen in de Algemene Ouderdomswet (AOW) en in de Wet werk bijstand (WWB) - geen algemene bepaling bevat op grond waarvan als ongehuwd mede aangemerkt wordt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan (zie artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, van de AOW en artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB). Artikel 3 van de ANW is bij amendement van 28 september 1995 van de leden Kalsbeek-Jasperse c.s. in het wetsvoorstel van de ANW opgenomen. In de toelichting op dit amendement is ter zake van het gesignaleerde verschil tussen de verschillende socialezekerheidswetten het volgende opgenomen (TK, 1995-1996, 24 169, nr. 9):
“Gehuwden die duurzaam gescheiden leven van een huwelijkspartner worden als ongehuwd aangemerkt indien zij samenwonen met een nieuwe partner. Indien zij alleen wonen, worden zij nog als gehuwd aangemerkt, zodat bij het overlijden van de echtgenoot recht op uitkering kan ontstaan.”.
3.5. De Svb was dan ook op grond van artikel 34 van de ANW gehouden de bij besluit van 25 februari 2005 ten onrechte - opnieuw - aan appellant verstrekte nabestaandenuitkering in te trekken. Uitgangspunt van artikel 34 van de ANW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. De Svb heeft een beleid ontwikkeld ten aanzien van het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Voorts wordt met toepassing van artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk van herziening afgezien als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledige terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is.
3.6. De Raad is van oordeel dat de Svb met de stapsgewijze afbouw van het recht van appellant op een nabestaandenuitkering voldoende uitdrukking heeft gegeven aan de werking van het vertrouwensbeginsel. De Svb heeft met het besluit van 7 februari 2005 bij appellant weliswaar de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat hij in zijn situatie wel recht had op een nabestaandenuitkering. De foutieve toekenning is echter binnen drie weken hersteld, in een situatie waarbij de nabestaandenuitkering sinds juni 2004 niet meer was uitbetaald.
3.7. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2008.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) C. de Blaeij.
OA