ECLI:NL:CRVB:2008:BF7033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4691 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de Wajong-uitkering en terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de verlaging van zijn Wajong-uitkering aan de orde is. Appellant ontving sinds 15 december 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80 tot 100%, die was verhoogd naar 85% vanwege zijn hulpbehoevendheid. Echter, met ingang van 1 januari 2006 werd appellant opgenomen in een inrichting, wat leidde tot een verzoek om verhoging van zijn uitkering naar 100%. Het Uwv besloot echter om de verhoging te beëindigen en de uitkering te verlagen naar 70% van de grondslag, met terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de wet, specifiek artikel 9 van de Wajong, bepaalt dat de uitkering niet kan worden verhoogd indien de betrokkene in een inrichting verblijft en de kosten daarvan ten laste komen van een zorgverzekering. De Raad bevestigt de beslissing van het Uwv, waarbij de verlaging van de uitkering naar 70% terecht was, gezien de omstandigheden van de zaak. De Raad wijst ook op het feit dat de eigen bijdrage die appellant moet betalen in het kader van de AWBZ niet aan de orde is in deze procedure, en dat de wetgever niet kan worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door R.M. van Male, met S.R. Sharma als griffier, op 1 oktober 2008.

Uitspraak

07/4691 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 juli 2007, 07-1291 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gevestigd te Alkmaar, (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft zijn vader en bewindvoerder [naam vader] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2008. Namens appellant is verschenen [naam vader], voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Knufman, werkzaam bij het Uwv.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellant is met ingang van 15 december 1995 een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, toegekend. Deze uitkering is van meet af aan verhoogd naar 85% van de grondslag, aangezien appellant verkeerde in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid, welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
1.2. Met ingang van 1 januari 2006 is appellant opgenomen in de inrichting [naam Stichting] te [vestigingsplaats].
1.3. Bij brief van 28 september 2006 heeft appellant het Uwv verzocht zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (hierna: Wajong) te verhogen naar 100% van de grondslag.
2.1. Bij besluit van 1 november 2006 heeft het Uwv de verhoging van de uitkering van appellant tot 85% van de grondslag met ingang van 1 maart 2006 beëindigd en de uitkering met ingang van laatstgenoemde datum vastgesteld op 70% van de grondslag.
2.2. Bij besluit van 13 november 2006 heeft het Uwv het over de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 oktober 2006 onverschuldigd betaalde bedrag van € 1.564,27 van appellant teruggevorderd.
2.3. Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het Uwv het namens appellant tegen de besluiten van 1 en 13 november 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust op de overweging dat appellant met ingang van 1 januari 2006 verblijft in een inrichting en dat de kosten van dat verblijf ten laste van een verzekering tegen ziektekosten komen.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het namens appellant tegen het besluit van 8 februari 2007 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.2. Namens appellant is de aangevallen uitspraak in hoger beroep gemotiveerd bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In de eerste zin van artikel 9 van de Wajong is bepaald dat een uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer, wordt verhoogd tot ten hoogste de grondslag, indien de betrokkene verkeert in een althans voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt. Tevens is in dat artikel bepaald dat de eerste zin geen toepassing vindt indien de jonggehandicapte in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv, gelet op artikel 9 van de Wajong niet anders heeft kunnen beslissen dan dat de uitkering van appellant diende te worden verlaagd naar 70% van de grondslag, nu hij met ingang van 1 januari 2006 is opgenomen in een inrichting en de kosten hiervan ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
4.3. Met betrekking tot de stelling van appellant dat hij dubbel getroffen wordt omdat hij nu tweemaal een eigen bijdrage moet betalen voor de opname, wijst de Raad erop dat de besluitvorming van het Uwv ziet op het beëindigen van de verhoging van de uitkering en niet op het heffen van een eigen bijdrage. De eigen bijdrage die appellant verschuldigd is in het kader van de AWBZ kan in dit geding niet aan de orde komen, nu dit geding slechts ziet op de onder punt 2.1 tot en met 2.3 genoemde besluitvorming van het Uwv.
4.4. Met betrekking tot de grief van appellant dat hij de wet onrechtvaardig vindt uitpakken, overweegt de Raad dat uit zijn vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 augustus 2008, LJN BD9274, voortvloeit dat artikel 120 van de Grondwet (mede) een verbod inhoudt om wetten in formele zin, zoals in dit geval de Wajong, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en dat het de rechter voorts niet vrijstaat te treden in de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht (HR 14 april 1989, AB 1989, 207, Harmonisatiewetarrest). Van ‘niet door de wetgever verdisconteerde omstandigheden’, die volgens diezelfde rechtspraak aanleiding zouden kunnen vormen om een strikte toepassing van de wet achterwege te laten, is de Raad in het onderhavige geval, gelet op hetgeen appellant heeft aangevoerd, niet gebleken.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Sharma.
IJ