ECLI:NL:CRVB:2008:BF6723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7119 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als inpakster werkte, was sinds 27 april 1994 arbeidsongeschikt door huidklachten. Aanvankelijk werd haar een WAO-uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In bezwaar stelde zij dat haar klachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen, en dat zij de ziekte van Still had, wat door de bezwaarverzekeringsarts niet werd erkend. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkingen had door artrose, maar dat zij voor bepaalde functies geschikt was, wat leidde tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

In beroep herhaalde appellante haar grieven en voegde zij nieuwe medische informatie toe. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep benadrukte appellante dat de besluitvorming niet zorgvuldig was, omdat de informatie uit de behandelende sector niet goed was meegenomen. De Raad overwoog dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie uit de behandelende sector voldoende had gewogen. De Raad kon zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies al in beroep voldoende was gemotiveerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--.

Uitspraak

06/7119 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 november 2006, 06/234 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.M. Wester, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008, waar namens appellante is verschenen mr. R.P. Adema, advocaat te Utrecht. Van de zijde van het Uwv is met voorafgaande kennisgeving niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is inpakster geweest bij een bakkerij en is op 27 april 1994 uitgevallen wegen wegens huidklachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante tweemaal onderzocht door de verzekeringsarts A. Laros. De bevindingen van zijn onderzoek, waarbij hij de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelende sector, heeft hij neergelegd in een tweetal rapporten van 11 mei 2005 en 5 juli 2005. Hij is tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar klachten geen medische beperkingen ondervindt.
Hij heeft een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is de arbeidsdeskundige M. Willems in zijn rapport van 6 juli 2005 tot de conclusie gekomen dat appellante geschikt is voor een achttal functies en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%.
In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv appellante bij besluit van 12 juli 2005 meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 13 september 2005 wordt ingetrokken.
2.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij al jaren last heeft van aanvallen van huiduitslag in combinatie met gewrichtsonstekeningen en dat uit deze klachten meer beperkingen voortvloeien dan het Uwv heeft aangenomen. Zij heeft er op gewezen dat een arts in Turkije de ziekte van Still bij haar heeft gediagnosticeerd. Voorts heeft zij ter ondersteuning van haar standpunt dat zij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen nog een verklaring van haar huisarts overgelegd.
2.2. Op 2 november 2005 heeft de bezwaarverzekeringsarts O.C. van Oostrum rapport uitgebracht. Naar zijn mening is op grond van de beschikbare medische gegevens niet komen vast te staan dat appellante lijdt aan de ziekte van M. Still. Wel is hij tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van artrose aan handen en grote teen beperkingen heeft. Om die reden heeft hij de FML aangepast. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige A.A. Goossens in zijn rapport van 9 december 2005 aan de hand van de aangepaste FML vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor een viertal geselecteerde functies waaronder de aan de primaire schatting ten grondslag gelegde functies. De resterende vier geselecteerde functies heeft hij echter nog wel geschikt geacht en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 15 tot 25%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 12 december 2005 het bezwaar gegrond verklaard en bepaald dat appellante met ingang van 13 september 2005 in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. In aanvulling op dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2005 appellante een vergoeding voor haar proceskosten in bezwaar toegekend ter hoogte van een bedrag van € 644,-.
3.1. In beroep heeft appellante haar in bezwaar geuite grieven herhaald, waarbij zij nog nadere medische informatie heeft ingebracht. Hierop is van de zijde van het Uwv gereageerd door middel van een nader rapport d.d. 13 maart 2006 van de voornoemde bezwaarverzekeringsarts Van Oostrum.
3.2. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met zowel de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. Onder herhaling van haar grieven heeft appellante in hoger beroep benadrukt dat de besluitvorming niet zorgvuldig is geweest doordat de informatie uit de behandelende sector niet op de juiste wijze is meegenomen en geen overleg met deze sector heeft plaatsgevonden. Naar haar mening had een deskundige ingeschakeld moeten worden.
4.2. In hoger beroep is van de zijde van het Uwv nog een rapport d.d. 19 januari 2007 van de bezwaarverzekeringsarts Van Oostrum en een rapport d.d. 19 juni 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige Goossens overgelegd. In het laatste rapport is nog een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van appellante voor de geselecteerde functies.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Naar het oordeel van de Raad heeft het Uwv een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de belastbaarheid van appellante. Nadat de verzekeringsarts tot de conclusie was gekomen dat appellante geen beperkingen had, heeft de bezwaarverzekeringsarts alsnog beperkingen aangenomen vanwege artrose aan de handen en de grote teen van appellante. De Raad is niet tot de overtuiging kunnen komen dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie uit de behandelende sector in onvoldoende mate in de beoordeling heeft betrokken en niet op de juiste wijze heeft gewogen. Het op grond van deze informatie ingenomen standpunt dat niet is komen vast te staan dat appellante lijdt aan de ziekte van M. Still kan de Raad niet voor onjuist houden. De Raad is dan ook niet tot de conclusie kunnen komen dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Voor het inschakelen van een deskundige heeft de Raad geen aanleiding gezien.
5.2. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd. De Raad kan zich echter niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat deze geschiktheid al in beroep in voldoende mate was gemotiveerd. De Raad is van oordeel dat deze motivering pas volledig heeft plaatsgevonden in hoger beroep met het rapport d.d. 19 juli 2007 van de bezwaararbeidsdeskundige Goossens. Dit brengt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het bestreden besluit vanwege onvoldoende motivering dient te worden vernietigd. De rechtsgevolgen van dit besluit kunnen echter naar het oordeel van de Raad, gelet op het vorenstaande, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand worden gelaten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, die voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 644,-- en voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep op € 644,--, in totaal derhalve op € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
RB