ECLI:NL:CRVB:2008:BF6723
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als inpakster werkte, was sinds 27 april 1994 arbeidsongeschikt door huidklachten. Aanvankelijk werd haar een WAO-uitkering toegekend op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. In bezwaar stelde zij dat haar klachten ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen, en dat zij de ziekte van Still had, wat door de bezwaarverzekeringsarts niet werd erkend. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellante beperkingen had door artrose, maar dat zij voor bepaalde functies geschikt was, wat leidde tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In beroep herhaalde appellante haar grieven en voegde zij nieuwe medische informatie toe. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep benadrukte appellante dat de besluitvorming niet zorgvuldig was, omdat de informatie uit de behandelende sector niet goed was meegenomen. De Raad overwoog dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had ingesteld en dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie uit de behandelende sector voldoende had gewogen. De Raad kon zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat de geschiktheid van de functies al in beroep voldoende was gemotiveerd. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.288,--.