ECLI:NL:CRVB:2008:BF5222
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid en beoordeling van psychische klachten in de FML
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2006, waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 oktober 2005, waarbij zijn WAO-uitkering met ingang van 8 september 2005 werd beëindigd. Het Uwv handhaafde zijn eerdere besluit van 11 juli 2005, waarin werd vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 15% bedraagt.
De rechtbank oordeelde dat zij geen twijfels had over de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden, geschikt waren. In hoger beroep herhaalde appellant dat zijn belastbaarheid in de FML was onderschat, vooral door zijn depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een nader onderzoek door een medisch deskundige. De Raad concludeerde dat de psychische klachten van appellant door de (bezwaar-)verzekeringsarts adequaat waren meegenomen in de beoordeling van de FML.
De Raad stelde vast dat appellant niet met medische stukken had onderbouwd dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische arbeidsbeperkingen. De eigen beleving van appellant van zijn klachten was niet voldoende om te twijfelen aan de juistheid van de FML. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.