[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 18 september 2006, 06/719 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 3 oktober 2008
Namens betrokkene heeft mr. J. van de Wiel, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nadere stukken ingediend, waarop van de zijde van het Uwv gereageerd is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H.J.A. Olthof.
1.1. Bij besluit van 23 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 23 november 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Bij besluit van
2 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 23 september 2005 ongegrond verklaard.
1.2. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank, daarbij betrokkene als eiseres aanduidend, het volgende overwogen:
“Tussen partijen is niet in geschil dat bij eiseres sprake is van chronische vermoeidheidsklachten en dat de diagnose luidt: CVS. Evenmin is in geschil dat eiseres daardoor beperkingen ondervindt in haar functioneren.
Blijkens het rapport van de verzekeringsarts van 23 juni 2005 en het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 27 december 2005 zijn er beperkingen vastgesteld, gebaseerd op lichamelijk onderzoek van eiseres, haar klachten, de mededelingen van eiseres over haar persoonlijk en sociaal functioneren en dossierstudie. In bezwaar is bij de beoordeling tevens informatie betrokken van de huisarts, weergegeven in diens brief van 25 november 2005. In de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst (KFML) van 23 juni 2005 heeft de verzekeringsarts op basis van de klachten aangegeven dat eiseres is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines op productiepieken en waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Voorts zijn enige beperkingen aangenomen ten aanzien van werktijden en ten aanzien van een aantal dynamische handelingen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om deze, door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts akkoord bevonden, beperkingen voor onjuist te houden. Eenduidige, goed gemotiveerde medisch deskundige rapportage, die erop duidt dat verdergaande beperkingen zouden moeten worden aangenomen, is niet aanwezig en de wel beschikbare medische gegevens geven geen aanleiding om nader medisch deskundig onderzoek te bevelen. Daarbij weegt mee dat bij het lichamelijk onderzoek van eiseres geen relevante afwijkingen zijn vastgesteld en dat eiseres, hoewel zij aangeeft dat haar klachten niet zijn verminderd, op de datum in geding - 23 november 2005 - al geruime tijd niet meer onder medische behandeling was.”
1.3. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
1.4. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“De functie schadecorrespondent/mutalist (sbc-code 516080) kent als bijzondere belasting op het aspect deadline/productiepieken dat er op maandag meer ‘telefoontjes’ zijn. Eiseres is echter aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken, waarin geen hoog handelingstempo is vereist.
In de notities functiebelasting is de geschiktheid van de functie als volgt toegelicht: ‘meer telefoontjes verwerken op een dag of dagdeel (…) impliceert niet dat er per definitie sprake is van deadlines of productiepieken. Hooguit bestaan er kleinere pauzes tussen de achtereenvolgende telefoontjes’.
De rechtbank acht deze toelichting onvoldoende: dat er ‘niet per definitie’ sprake is van grote werkdruk op maandagen betekent immers niet meer dan dat er niet altijd sprake is van grote werkdruk. Dat biedt onvoldoende zekerheid dat in deze functie een voor eiseres te grote belasting achterwege blijft.
Ook aan de motivering van de geschiktheid van de functie productie-medewerker textiel (sbc-code 272043) kleeft een gebrek. Ten aanzien van die functie is als bijzondere belasting vermeld dat tijdens twee werkuren
5 maal 5 kg moet worden getild en tijdens 4 werkuren 15 maal 2 kg moet worden getild. Eiseres is echter beperkt met betrekking tot het aspect tillen.
Zij wordt blijkens de KFML in staat geacht elk uur ongeveer 600 maal voorwerpen van ruim 1 kg te tillen, waaruit de rechtbank afleidt dat zij niet in staat wordt geacht (significant) zwaardere lasten te tillen. Gezien die beperking valt niet in te zien waarom deze functie - gelet op de zwaardere lasten - voor eiseres geschikt wordt geacht.
De geschetste gebreken leiden ertoe dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd, hetgeen een grond oplevert voor vernietiging.”
2.1. Tegen dit laatste onderdeel van de aangevallen uitspraak is het Uwv in hoger beroep gekomen.
2.2. Betrokkene is tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag in hoger beroep gekomen.
2.3. Naar de mening van betrokkene heeft zij afdoende aangevoerd, en onderbouwd, waarom zij op een aantal onderdelen, waaronder met name concentratie en herinnering, meer beperkt is dan het Uwv heeft aanvaard, en om welke redenen zij niet in staat is om hele dagen te werken.
2.4. Betrokkene meent verder dat zij er op had mogen vertrouwen - gezien het feit dat in 2004 een vijfdejaarsherbeoordeling had plaatsgevonden - dat zij in ieder geval tot medio 2009 zou blijven ingedeeld in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse.
3.1. De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
3.2. De Raad heeft in het licht van het geheel van de over betrokkene beschikbare medische gegevens geen aanleiding gevonden om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen en is van oordeel dat de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in voldoende mate met haar beperkingen rekening is gehouden.
3.3. Betrokkene heeft een onderzoeksverslag van nucleair geneeskundige R.B.T. Verkooijen en het resultaat van de fietsproef uitgevoerd bij het CFS Research Center te Amsterdam ingebracht. De Raad volgt de uiteenzetting door bezwaarverzekeringsarts A. Deitz waarom deze informatie geen aanleiding geeft voor een andere medische beoordeling.
3.4. Ook de Raad ziet hierin geen aanleiding zijn oordeel ten aanzien van de medische grondslag voor onjuist te houden.
3.5. Betrokkene kan, anders dan zij stelt, naar het oordeel van de Raad aan de enkele omstandigheid dat -ook- in 2004 een beoordeling heeft plaats gevonden, niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat tot 2009 keuring niet zou plaats vinden.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel is door de rechtbank terecht en op goede gronden verworpen.
4. Ter onderbouwing van het hoger beroep van het Uwv heeft bezwaar-registerarbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp in zijn rapport van 12 november 2006 het volgende aangevoerd:
“Naar mijn mening is mijn motivatie duidelijk. Ondanks het feit dat er op een dagdeel meer telefoontjes kunnen binnenkomen, dient elk telefoontje met de klant op correcte wijze te worden afgerond en dient daaraan de nodige tijd worden besteed. Hier is dus geen sprake van een deadline of productiepiek. Echter, omdat er meer telefoontjes zullen binnenkomen dan normaal heeft dit tot gevolg, dat de pauzes tussen de opeenvolgende telefoontjes korter dan normaal zullen zijn.
De rechtbank is van mening, dat uit het gegeven, dat verzekerde in staat wordt geacht om ruim 1 kg te hanteren niet mag worden afgeleid, dat verzekerde zwaardere lasten (kan) tillen. Ik ben van mening, dat 2 kg zonder meer valt binnen het begrip ruim 1 kg, op grond waarvan deze belasting is toegestaan. Tevens acht ik het tillen van 5 x 5 kg gedurende 2 werkuren eveneens passend binnen de mogelijkheden van verzekerde, die vanuit de (k)FML weet, dat zij in staat wordt geacht om elk werkuur enkele malen 15 kg te tillen.”
5.1. De Raad acht afdoende gemotiveerd waarom de functie schadecorrespondent binnen de belastbaarheid van betrokkene valt, temeer omdat blijkens het formulier resultaat functiebeoordeling de taak telefoneren circa 10% van de werkzaamheden in deze functie uitmaakt.
5.2. De functie productiemedewerker textiel is zondermeer voldoende en inzichtelijk gemotiveerd.
5.3. Zoals ter zitting van de Raad door de gemachtigde van het Uwv aangegeven is de Raad evenwel van oordeel dat uiteindelijk eerst met de in hoger beroep overgelegde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige W.W.M. Strijbos van 13 december 2006 een toelichting op de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies is gegeven, die voldoet aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid, toetsbaarheid en verifieerbaarheid.
5.4. In dit opzicht heeft de rechtbank terecht het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
5.5. Al het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 23 november 2005 door het Uwv terecht op 25 tot 35% is vastgesteld. Dit leidt voorts tot de slotsom dat het hoger beroep van betrokkene niet slaagt, maar dat het hoger beroep van het Uwv wel doel treft. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak ten onrechte het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van betrokkene. De aangevallen uitspraak wordt in zoverre vernietigd en de Raad zal bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 2 januari 2006 geheel in stand blijven.
6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank het Uwv daarbij heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene met inachtneming van haar uitspraak;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008.