ECLI:NL:CRVB:2008:BF5165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6979 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens minder dan 15% arbeidsongeschiktheid en beoordeling van maatmanomvang en maatmaninkomen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, werkzaam als verpleegassistente, was in 1996 uitgevallen wegens polsklachten en psychische klachten. Haar uitkering was vanaf 14 april 1997 toegekend, maar het Uwv besloot op 28 september 2005 haar uitkering per 29 november 2005 in te trekken. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde haar beroep ongegrond op 24 november 2006.

In hoger beroep voerde appellante aan dat zij in psychisch opzicht meer beperkt was dan vastgesteld en dat de rechtbank niet gemotiveerd was ingegaan op haar stelling dat de maatmanomvang en het maatmaninkomen onjuist waren vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte niet op deze stelling was ingegaan, wat in strijd was met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad besloot de aangevallen uitspraak te vernietigen en de zaak inhoudelijk te beoordelen.

De Raad concludeerde dat de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts zorgvuldig waren en dat er geen aanwijzingen waren dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML was weergegeven. Echter, de Raad oordeelde dat de rechtbank niet had gereageerd op de argumenten van appellante over de maatmanomvang en het maatmaninkomen. De Raad oordeelde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand konden blijven, maar veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 26 september 2008.

Uitspraak

06/6979 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 november 2006, 06/2860 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A. den Arend-de Winter, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met als bijlagen een rapport van bezwaarverzekeringsarts P. van de Merwe van 18 december 2007 en een rapport van bezwaararbeidsdeskundige F. Oudmaijer van 8 januari 2008.
Mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, heeft bij brief van 18 juli 2008 aan de Raad meegedeeld dat zij mr. Den Arend-de Winter heeft opgevolgd als gemachtigde van appellante.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. Ben Ahmed voornoemd. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren schriftelijk was bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, werkzaam als verpleegassistente, is in 1996 voor dat werk uitgevallen wegens polsklachten en psychische klachten. Met ingang van 14 april 1997 is haar een uitkering gevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, die sinds 31 juli 2002 wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
55 tot 65%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit heeft de verzekeringsarts R.K. Kanhai appellante op 23 augustus 2005 onderzocht en in zijn rapport van dezelfde datum geconcludeerd dat appellante beperkt is voor fysiek zwaar en zwaar rugbelastend werk alsmede voor hoog werktempo en veelvuldige deadlines. Kanhai heeft de beperkingen vastgelegd in een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (hierna: FML) van 23 augustus 2005. Op basis hiervan heeft de arbeidsdeskundige A. van Veldhoven met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (hierna: CBBS) - na overleg met de verzekeringsarts - functies geselecteerd. Blijkens zijn rapport van 28 september 2005 achtte de arbeidsdeskundige appellante geschikt voor de functies Parkeercontroleur (sbc-code 342022), Telefonist, receptionist (sbc-code 315120) en Administratief medewerker (sbc-code 315090). Aan de hand van hetgeen appellante met voornoemde functies kan verdienen heeft de arbeidsdeskundige de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 28 september 2005 de WAO-uitkering van appellante per 29 november 2005 ingetrokken.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 20 juni 2006 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven. Daarbij heeft de rechtbank geconcludeerd dat indien de maximering van de maatman buiten beschouwing wordt gelaten, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 15% blijft.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in psychisch opzicht meer beperkt is. Appellante heeft daartoe gewezen op het in beroep overgelegde intake-verslag van de psychologen drs. D.M. Touw en drs. M.F.M. Janssen van 26 juli 2006. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank niet gemotiveerd is ingegaan op haar stelling dat de maatmanomvang en het maatmaninkomen onjuist zijn vastgesteld. Voorts is volgens appellante niet gebleken dat de geduide functies met de verzekeringsarts zijn besproken, dat deze ondanks overschrijdingen van haar vastgestelde belastbaarheid geschikt zijn en dat de zogeheten markeringen te laat zijn toegelicht.
4.1. De Raad heeft geen aanleiding gezien over de medische grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. Ook de Raad is van oordeel dat de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts Kanhai en van de bezwaarverzekerings-arts V.K. Ramautar, verwoord in de rapporten van 23 augustus 2005 en 2 februari 2006, zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De Raad heeft daarbij ook het in hoger beroep overgelegde rapport van bezwaarverzekeringsarts Van de Merwe van 18 december 2007 betrokken. Voorts is ten aanzien van het intake-verslag van de psychologen Touw en Janssen door bezwaarverzekeringsarts Ramautar in zijn rapport van 11 oktober 2006 gemotiveerd aangegeven dat dit verslag geen aanwijzingen bevat voor een psychiatrisch beeld waarbij er mogelijk (rand)psychotische symptomen zijn te verwachten. De Raad is daarom met het Uwv van oordeel dat uit het intake-verslag van de psychologen Touw en Janssen niet kan worden afgeleid dat appellante op de datum in geding meer beperkt was dan in de FML is weergegeven. Ook overigens is niet gebleken dat de medische grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is en dat appellantes medische beperkingen zijn onderschat.
4.2.0. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad als volgt.
4.2.1. Met appellante is de Raad van oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar stelling dat de maatmanomvang en het maatmaninkomen onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft in zoverre beslist in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet daarop komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Uit oogpunt van proceseconomie zal de Raad doen hetgeen de rechtbank had behoren te doen en deze grief inhoudelijk beoordelen.
4.2.2. De Raad stelt vast dat in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.A.M. Snijders van 29 maart 2006 op grond van de werkzaamheden die appellante voor haar uitval in 1996 voor uitzendbureau Randstad heeft verricht, de omvang van de maatmanarbeid is vastgesteld op 27,36 uur per week en het maatmaninkomen berekend is op € 6,72 per uur. Voorts is in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Snijders van
8 augustus 2006 geconcludeerd dat de door appellante overgelegde bankafschriften, waarop de namen van andere bedrijven en de loonbetalingen zijn vermeld, geen aanleiding geven om het maatmaninkomen te wijzigen. Daarnaast heeft Snijders geconcludeerd dat er geen gegevens zijn over de omvang van de werkweek, maar dat ook wanneer voor de omvang van de maatman wordt uitgegaan van een werkweek van 40 uur, gemaximeerd naar 38 uur, dit bij de schatting op basis van de geduide functies niet leidt tot loonverlies. In hoger beroep heeft bezwaararbeidsdeskundige Oudmaijer in zijn rapport van 8 januari 2008 berekend dat, ook indien de maatmanomvang wordt vastgesteld op 40 uur per week dit niet leidt tot een loonverlies van tenminste 15%.
De Raad volgt de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige Snijders dat de door appellante overgelegde bankafschriften onvoldoende gegevens bevatten om aan te nemen dat het maatmaninkomen onjuist is vastgesteld. Daarnaast heeft de bezwaararbeids-deskundige Oudmaijer naar het oordeel van de Raad voldoende toegelicht dat ook indien wordt uitgegaan van een maatmanomvang van 40 uur per week, het loonverlies van appellante minder dan 15% blijft.
4.2.3. Ten aanzien van de geduide functies overweegt de Raad dat met het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Snijders van 25 oktober 2006 de signaleringen bij de functies afdoende zijn toegelicht. In dit rapport is tevens aangegeven dat de functie Portier, toezichthouder (sbc-code 342021) in plaats van de functie Administratief medewerker aan de schatting ten grondslag wordt gelegd. Voorts is in het rapport van bezwaararbeidsdeskundige Oudmaijer van 8 januari 2008 een nadere toelichting gegeven op de geschiktheid van de geduide functies. Ten aanzien van de grief dat overleg tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige over de geduide functies niet is gebleken, overweegt de Raad dat uit het rapport van arbeidsdeskundige Van Veldhoven van 28 september 2005 blijkt dat er overleg met de verzekeringsarts heeft plaatsgevonden, waarin de geduide functies zijn besproken. Gelet op het geheel van de beschikbare gegevens is de Raad van oordeel dat de geduide functies binnen het bereik van de mogelijkheden van appellante liggen.
4.2.4. Nu de volledige toelichting op de signaleringen pas in hoger beroep is verstrekt, kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtsgevolgen van dit besluit kunnen echter naar het oordeel van de Raad, gelet op het vorenstaande, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb geheel in stand worden gelaten.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht in beroep en hoger beroep van in totaal € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2008.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) A.C.A. Wit.
GdJ