[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 februari 2007, 06/1615 (hierna: aangevallen uitspraak)
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 september 2008
Namens appellante heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was gehuwd met [naam echtgenoot] (hierna: [echtgenoot]). Vanaf 1 augustus 2005 heeft zij met [echtgenoot] en hun twee kinderen op het adres [adres A] te [woonplaats] gewoond. Bij beschikking van 28 december 2005 is de echtscheiding tussen appellante en [echtgenoot] uitgesproken. Appellante heeft te kennen gegeven dat [echtgenoot] op 26 november 2005 de woning heeft verlaten. Het echtscheidingsvonnis is op 11 mei 2006 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
1.2. Op 14 februari 2006 heeft appellante verzocht om bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Naar aanleiding van appellantes verzoek om bijstand heeft op 22 maart 2006 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres van appellante. Daarbij is onder meer geconstateerd dat zowel appellante als [echtgenoot] in de woning aanwezig waren. Voorts is in de woning herenkleding aangetroffen, post geadresseerd aan [echtgenoot] (per adres [adres B] te [woonplaats]), scheerschuim voor heren en scheermesjes. Vervolgens heeft diezelfde dag in aanwezigheid van [echtgenoot] een huisbezoek plaatsgevonden op het adres [adres B] te [woonplaats]. Daarbij is geconstateerd dat de heer K. Gültekin, die op dat adres staat ingeschreven, heeft verklaard dat [echtgenoot] niet woont op het adres [adres B], maar dat hij er wel twee à drie nachten per week slaapt. Voorts is gebleken dat [echtgenoot] van het adres [adres B] geen sleutel heeft, dat hij daar geen kamer heeft en dat er geen persoonlijke bezittingen van [echtgenoot] op dat adres zijn aangetroffen.
2. Bij besluit van 10 mei 2006 heeft het College de aanvraag om bijstand afgewezen.
2.1. Bij besluit van 29 augustus 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 mei 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College overwogen dat appellante niet heeft aangetoond dat [echtgenoot] feitelijk niet op het adres [adres A] woont. Hiermee heeft zij onvoldoende openheid van zaken gegeven en dusdoende de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 WWB geschonden. Het recht op bijstand naar de norm van een alleenstaande ouder kan daardoor niet worden vastgesteld.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3.1. Appelante heeft zich gemotiveerd gekeerd tegen deze uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat appellante ten tijde hier van belang nog niet formeel was gescheiden. Dit brengt met zich mee dat ter beantwoording staat de vraag of appellante destijds duurzaam gescheiden leefde van [echtgenoot]. Van duurzaam gescheiden levende echtgenoten is sprake indien het een door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenwoning betreft, waardoor ieder van hen afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 19 april 2005, LJN AT4800).
4.2. Het College heeft bij de beoordeling van de aanvraag van appellante, blijkens de in het besluit op bezwaar gegeven toelichting, een onjuiste wettelijke maatstaf gehanteerd. Dit besluit komt dan ook wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat ook de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.3. Ter beoordeling van de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven overweegt de Raad het volgende.
4.3.1. De Raad is van oordeel dat de feiten en omstandigheden, weergegeven in het verslag van de huisbezoeken op 22 maart 2006, niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake was van duurzaam gescheiden levende echtgenoten. Gelet op de bevindingen bij het huisbezoek aan het adres [adres B] is onvoldoende komen vast te staan dat [echtgenoot] aldaar afzonderlijk van appellante zijn eigen leven leidde. Gesteld noch gebleken is dat hij elders afzonderlijk van appellante zijn eigen leven leidde. De bevindingen bij het huisbezoek op het adres [adres A] wijzen eerder op het tegendeel. In het licht hiervan kan de grief dat het College onvoldoende onderzoek heeft ingesteld niet slagen.
4.3.2. Het vorenstaande brengt met zich mee dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
4.4. De Raad ziet aanleiding om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in bezwaar, op € 644,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 29 augustus 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.244,--, te betalen door de gemeente Venlo;
Bepaalt dat de gemeente Venlo aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en J.L.P.G. van Thiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008.