ECLI:NL:CRVB:2008:BF4408

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5112 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een voorziening op grond van het Sociaal Beleidskader Defensie in verband met opheffing functiegroep en vrijwillige uitstroom bij reorganisatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Marine, tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant had verzocht om een verkorting van de opzegtermijn en eervol ontslag per 11 november 2004, omdat hij een aanstelling bij een luchtvaartmaatschappij had. De staatssecretaris van Defensie heeft positief op dit verzoek gereageerd, maar geweigerd appellant een voorziening te bieden op basis van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK), omdat hij gebruik maakte van een regeling die zijn bij- en omscholingskosten dekte. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de staatssecretaris niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht jegens appellant. De Raad oordeelt dat de faciliteit die aan appellant is geboden, gezien kan worden als een aanspraak op grond van het SBK. Appellant kan daarom geen aanspraak maken op de stimuleringspremie, omdat hij gebruik heeft gemaakt van de regeling met de luchtvaartmaatschappij. De Raad heeft ook de argumenten van appellant over de schending van het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de collega-vlieger van appellant onder andere regels viel.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 18 september 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

06/5112 MAW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 juli 2006, 05/4137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 18 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2008. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak 06/5050 MAW tussen [M.], wonende te [woonplaats], en de staatssecretaris. Van de appellanten is alleen appellant [M.] verschenen. Hij is bijgestaan door mr. M.J. de Haas, juridisch adviseur van VBM/NOV/Ambtenarencentrum, die als gemachtigde van appellant [appellant] is opgetreden. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.A.D. Berkhuizen, werkzaam bij het ministerie van Defensie. Na de zitting is de behandeling van de zaken gesplitst. In deze zaak wordt thans afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was aangesteld als beroepsmilitair voor bepaalde tijd bij de Koninklijke Marine (KM), het laatst in de rang van luitenant ter zee vlieger der 2e klasse, en geplaatst bij de [naam groep] ([groep]).
1.2. Bij verzoekenformulier van 26 oktober 2004 heeft appellant de staatssecretaris verzocht te doen bewerkstellingen dat de opzegtermijn als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) wordt bekort en dat hij de rijkszeedienst kan verlaten per 11 november 2004. De reden hiervan was dat appellant bij [naam luchtvaartmaatschappij] (hierna: [luchtvaartmaatschappij])zou worden aangesteld.
1.3. De staatssecretaris heeft bij besluit van 28 oktober 2004 aan appellant meegedeeld dat hij positief staat tegenover het verzoek van appellant omdat [groep] binnen afzienbare tijd wordt opgeheven en dat appellant als (potentieel) overtollige bij de Kroon zal worden voorgedragen voor eervol ontslag met ingang van 11 november 2004. Verder werd aangetekend dat appellant niet in aanmerking komt voor een voorziening volgens het Sociaal Beleidskader Defensie, vastgesteld bij brief van de staatssecretaris van 18 december 2003, nummer [nummer] (hierna: SBK), omdat hij gebruik maakt van het [luchtvaartmaatschappij]-arrangement op basis waarvan de KM onder meer zijn bij- en omscholings-kosten betaalt. Hierbij werd gedoeld op een overeenkomst van [luchtvaartmaatschappij] en de KM van 15 juli 2005. In deze overeenkomst is opgenomen dat - voor zover hier van belang - [luchtvaartmaatschappij] vliegers van [groep] die door de KM zijn voorgedragen, in haar sollicitatieprocedure opneemt en dat de KM voor elke vlieger die daadwerkelijk bij [luchtvaartmaatschappij] in dienst treedt, aan [luchtvaartmaatschappij] een bedrag ad € 30.000,- betaalt ten behoeve van de type-rating.
1.4. Bij Koninklijk besluit van 15 november 2004, nr. 04.004326, is aan appellant met ingang van 11 november 2004 eervol ontslag verleend.
1.5. Appellant heeft tegen het besluit van 28 oktober 2004 bezwaar gemaakt voor zover dat betrekking had op de toepassing van het SBK; hierbij heeft hij gesteld primair aanspraak te maken op een stimuleringspremie als bedoeld in paragraaf 2.3. van het SBK. Het bezwaar is bij het bestreden besluit van 12 mei 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep dat appellant tegen het bestreden besluit heeft ingesteld, ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. Het SBK is een plan als bedoeld in artikel 43, tweede lid, van het AMAR. In dit voorschrift, zoals het luidde ten tijde hier van belang, is bepaald dat, indien meerdere functies worden opgeheven in verband met een reorganisatie of een wijziging van de personeelssamenstelling van een krijgsmachtonderdeel, ontslag wegens overtolligheid plaatsvindt naar een vooraf vastgesteld en bekendgemaakt plan. Uit paragraaf 3.6.1. van het SBK kan worden afgeleid dat in het SBK tevens, in het bijzonder wat de bemiddeling naar ander werk betreft, de zorgplicht is uitgewerkt die de minister van Defensie voor allen die onder zijn gezagsbereik vallen, heeft.
3.2. In paragraaf 2.3. van het SBK is bepaald dat, om de vrijwillige uitstroom bij een reorganisatie of een reductieoperatie zoveel mogelijk te stimuleren, defensiepersoneel dat zelf ontslag op aanvraag neemt onder voorwaarden aanspraak heeft op een stimulerings-premie. Een van deze voorwaarden is dat naar een op te maken verklaring met de uitkering van de premie wordt afgezien van alle overige aanspraken op defensie, waarvan als voorbeelden genoemd zijn: wachtgeld, loonsuppletie en terugkeermogelijkheid.
3.3. De staatssecretaris is van oordeel dat de faciliteit die aan appellant is geboden in de vorm van de overeenkomst met [luchtvaartmaatschappij] aan te merken is als een aanspraak die appellant op het ministerie van Defensie heeft. Nu appellant van die faciliteit heeft gebruik gemaakt, kan hij, aldus de staatssecretaris, niet tevens aanspraak maken op betaling van de stimuleringspremie.
3.4. De Raad kan dat standpunt niet onjuist achten. De Raad neemt in aanmerking dat de bedoelde faciliteit beschouwd kan worden als een effectuering van de zorgplicht jegens de specifieke groep van marinevliegers waartoe appellant behoort, welke faciliteit voor appellant de kracht heeft van een aanspraak tegenover de staatssecretaris op grond van het SBK. Hierbij komt dat, indien geen aanspraak wordt gemaakt of geen recht bestaat op de uitkering van de stimuleringspremie, de terugkeerregeling volgens het SBK in stand blijft. Dit betekent dat appellant, zou hij geen vaste aanstelling bij [luchtvaartmaatschappij] krijgen, hij bij de KM kon terugkeren. Tegen deze achtergrond kan de Raad niet tot het oordeel komen dat de staatssecretaris in zijn zorgplicht tegenover appellant als overtollig militair is tekort geschoten.
3.5. In zoverre het appellant nog gaat om zijn aanspraak op een bemiddelingspremie als bedoeld in 5.6. van het SBK, volgt de Raad de overwegingen die de rechtbank daaraan heeft gewijd.
3.6. Ten slotte heeft appellant in hoger beroep erop gewezen dat een collega-vlieger, H., wachtgeld is toegekend terwijl hij ook gebruik heeft gemaakt van het [luchtvaartmaatschappij]-arrangement, zodat de staatssecretaris jegens hem, appellant, het gelijkheidbeginsel heeft geschonden. De Raad volgt appellant hierin niet. Vaststaat immers dat H. behoort tot de categorie van remplaçanten als bedoeld in paragraaf 2.4. van het SBK, voor welke categorie andere regels gelden dan voor de categorie waartoe appellant behoort. Van gelijke gevallen is dus geen sprake.
4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) K. Moaddine.
HD