[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 april 2007, 06/5523 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 16 september 2008
Namens appellante heeft mr. D.P.F. Arens, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 5 augustus 2008, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft van 11 december 1996 tot 1 juli 2005 bijstand ontvangen naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Met ingang van laatstgenoemde datum ontvangt zij een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
1.2. Naar aanleiding van door de Belastingdienst verstrekte informatie dat appellante een bij het College niet bekende Postbankrekening had met daarop op 31 december 2002 een saldo van € 6.557,--, is een nader onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader is appellante gehoord en is haar verzocht afschriften over te leggen van haar rekening bij de Rabobank alsmede van haar hiervoor bedoelde rekening bij de Postbank. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 juni 2006.
1.3. Bij besluit van 27 juni 2006 heeft het College de bijstand van appellante per 31 december 2002 herzien en tot een bedrag van € 6.421,-- teruggevorderd op de grond dat appellante, zonder daarvan aan het College mededeling te hebben gedaan, op laatstgenoemde datum beschikte over een vermogen boven de voor haar geldende vermogensgrens. Bij besluit van 14 september 2006 is het tegen het besluit van 27 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 14 september 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is slechts in geschil of het College had moeten afzien van terugvordering omdat er in het geval van appellante sprake is van dringende redenen.
4.2. Het College voert blijkens het werkboek van de Sector Sociale Zaken het beleid dat ten onrechte verstrekte bijstand volledig moet worden terugbetaald. Er wordt slechts van terugvordering afgezien indien het bedrag van de vordering € 100,-- of minder bedraagt of indien er sprake is van dringende redenen. Of dat laatste aan de orde is wordt getoetst aan strikt individueel en persoonlijk bepaalde argumenten die zwaarwegend van (im)materiële aard zijn. Het moet gaan om uitzichtloze situaties en/of acute noodsituaties (algemene of psychische decompensatie; traumatische ervaringen die een zeer zware psychologische belasting opleveren, terminaal ziektebeeld).
4.3. Naar het oordeel van de Raad gaat dit beleid de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. De Raad is verder, anders dan de rechtbank, van oordeel dat dringende redenen alleen betrekking kunnen hebben op de gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Verontschuldigingen voor de gedragingen die ertoe hebben geleid dat de betrokkene ten onrechte bijstand is verleend zijn niet aan te merken als dringende redenen. Naar het oordeel van de Raad blijkt uit de verklaring van de huisarts van appellante van 26 januari 2007 niet dat in de situatie van appellante sprake is van dringende redenen in de zin van het beleid van het College. Evenmin is een negatieve invloed op de psychische gesteldheid van appellante, veroorzaakt door de ontstane schuld, voldoende zwaarwegend om als een dringende reden in de zin van het beleid van het College te kunnen worden aangemerkt.
4.4. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 en 4.3 stelt de Raad vast dat het College in overeenstemming met zijn op 14 september 2006 geldende beleid heeft gehandeld. Voorts ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College, met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht, in afwijking van zijn beleid, geheel of gedeeltelijk, van terugvordering had moeten afzien. De aangevallen uitspraak dient met verbetering van de gronden te worden bevestigd.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 september 2008.