ECLI:NL:CRVB:2008:BF2094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-7125 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering wegens geschiktheid voor eigen werk en gangbare arbeid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als koekjesinpakster werkte, had een WAO-uitkering ontvangen op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Deze uitkering werd per 8 november 2005 ingetrokken, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk en gangbare arbeid. Appellante stelde dat het Uwv haar beperkingen had onderschat en dat er sprake was van onzorgvuldige besluitvorming. De rechtbank had de medische grondslag van het besluit van het Uwv onderschreven, gebaseerd op rapportages van verschillende artsen, en oordeelde dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar stellingen en voegde daar de mening van haar behandelend psychiater en een andere psychiater aan toe, die haar niet belastbaar voor arbeid achtten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de FML, waarin de belastbaarheid van appellante was vastgelegd, een juist beeld gaf van haar mogelijkheden. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts en oordeelde dat de besluitvorming zorgvuldig was geweest. De Raad concludeerde dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar maatgevende werkzaamheden en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

06/7125 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 november 2006, 06/2025 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2008. Appellante was vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voor het Uwv is niemand verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante, die laatstelijk via een uitzendbureau werkzaam was als koekjesinpakster, is met ingang van 5 december 2000 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 7 september 2005 is in het kader van een herbeoordeling de WAO-uitkering van appellante per 8 november 2005 ingetrokken, omdat zij per die datum geschikt geacht werd haar eigen werk alsmede gangbare arbeid te verrichten.
1.3. Het door appellante tegen het besluit van 7 september 2005 gemaakte bezwaar is bij besluit van 14 maart 2006 ongegrond verklaard.
2.1. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische grondslag van het besluit van 14 maart 2006 onderschreven. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de rapportages van de arts A. Özyurt van 15 juli 2005, de bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsmans van 3 maart 2006 en de expertise van de door het Uwv ingeschakelde psychiater J.D.J. Tilanus van 12 mei 2005 en geoordeeld dat er geen redenen zijn te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juli 2005 waarin is aangegeven dat appellante in staat is tot normaal functioneren. De rechtbank heeft op basis hiervan geoordeeld dat appellante per de datum in geding geschikt geacht kan worden haar maatgevende arbeid of soortgelijke arbeid te verrichten. Het beroep is dientengevolge ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep heeft appellante – evenals in bezwaar en beroep – gesteld dat het Uwv de ernst en omvang van haar beperkingen heeft onderschat; zij acht zich met name in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren verder beperkt. Zij handhaaft daarnaast haar stelling dat er sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Zij is verder van mening dat de rechtbank onvoldoende waarde heeft gehecht aan de informatie van haar behandelend psychiater drs. W. Bohlmeijer van 22 september 2005 en aan de visie neergelegd in de door haar tijdens de beroepsprocedure ingebrachte expertise van psychiater B.J. van Eyk van 4 oktober 2006. Deze psychiaters achten haar ten tijde van hun onderzoek niet belastbaar voor arbeid. Een onafhankelijk onderzoek door een deskundige was dan ook aangewezen geweest.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de juistheid van de in de FML vervatte conclusie van de (bezwaar)verzekeringsarts dat appellante in staat is tot normaal functioneren en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake die hij tot de zijne maakt.
4.3. De Raad onderschrijft voorts het oordeel van de rechtbank dat van onzorgvuldige besluitvorming in bezwaar geen sprake is geweest. Er is geen rechtsregel die zich ertegen verzet dat de heroverweging wordt gedaan door andere medewerkers dan die bij een hoorzitting aanwezig zijn geweest. De Raad stelt in dit verband vast dat van het horen een verslag is gemaakt, dat bezwaarverzekeringsarts A.D.C. Huijsman het verslag van de hoorzitting heeft meegenomen in zijn beschouwingen, terwijl hij zich daarnaast heeft gebaseerd op het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de primaire fase en de zich in het dossier bevindende informatie van de behandelende sector.
4.4. Met betrekking tot de expertise van psychiater Van Eyk is de Raad van oordeel dat uit deze expertise niet volgt dat de FML een onjuist beeld geeft van de mogelijkheden die appellante heeft. Van Eyk stelt enerzijds dat hij de visie die ten grondslag ligt aan de FML van 15 juli 2005 begrijpt en anderzijds dat het onderliggende probleem veel groter en op dat moment gecamoufleerd was, maar wel aanwezig. Hij stelt daarnaast de mogelijke psychotische basisreactievorm niet te ontkennen, maar zet zeer grote vraagtekens bij het continueren van de problematiek zeker in het licht van de presentatie op het moment van zijn onderzoek (in juni en augustus 2006) en stelt voorts dat er sprake is van een forse ziektewinst in de vorm van begeleiding. Van Eyk constateert verder dat medicamenteuze behandeling niet blijkt aan te slaan terwijl anderzijds de behandelende sector geen gevaar genoeg aanwezig acht om in te grijpen, hetgeen bij hem vraagtekens oproept. Een eenduidige visie ten aanzien van de (on-)juistheid van de vastgestelde FML valt hier naar het oordeel van de Raad niet uit af te leiden. Daarnaast is de Raad van oordeel dat de conclusie van Van Eyk dat sprake is van een pseudo-psychotisch gedragspatroon in wezen overeenkomt met de visie van Tilanus die in een zeer uitgebreide rapportage tot de conclusie komt dat er geen sprake is van een psychiatrische ziekte of gebrek.
Met betrekking tot de informatie van Bohlmeijer onderschrijft de Raad het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts dat daarin enkel sprake is van het overnemen van de door appellante geuite klachten en een beschrijving van haar gedag. Dat aan deze klachten een ziekte of gebrek ten grondslag ligt, blijkt uit deze informatie niet.
4.5. Het voorgaande leidt de Raad evenals de rechtbank tot de conclusie dat appellante op datum in geding geschikt te achten is voor haar maatgevende werkzaamheden van koekjesinpakster.
5.1. Gelet op het voorgaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient bij gevolg te worden bevestigd.
5.2. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter, G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
MH