[Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2007, 07/1501 (hierna: aangevallen uitspraak)
Zilveren Kruis Achmea Zorgverzekeringen N.V., gevestigd te Noordwijk, (hierna: Zilveren Kruis)
Datum uitspraak: 10 september 2008
Namens appellante heeft haar zoon, [naam zoon], hoger beroep ingesteld.
Zilveren Kruis heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2008. Namens appellante is verschenen haar zoon, [naam zoon]. Zilveren Kruis heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Ganner.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij brief van 12 mei 2005 heeft appellante Zilveren Kruis verzocht de door haar in Turkije gemaakte ziektekosten te vergoeden. Daarbij zijn nota’s overgelegd van onderzoek door de cardioloog prof. dr. A. Bayram van 3 mei 2005, van lensonderzoek op 24 juli 2004, en verder van een rolstoel, medicijnen, verbandmiddelen en telefoonkosten.
1.2. Bij besluit van 5 oktober 2005 heeft Zilveren Kruis deze aanvraag afgewezen.
1.3. Bij besluit van 3 april 2007 heeft Zilveren Kruis, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen van 27 maart 2007, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 oktober 2005 ongegrond verklaard. Zilveren Kruis stelt zich op het standpunt dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van spoedeisende medische behandelingen, die niet konden worden uitgesteld tot terugkeer in Nederland.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 3 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft aangevoerd dat zij door toedoen van Zilveren Kruis in de periode van 2 mei 2005 tot en met 6 januari 2006 geen adequate medische hulp heeft gekregen. Hierdoor was haar zoon [naam zoon] genoodzaakt vier maal naar Turkije te reizen om medische hulp te regelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt voorop dat in dit geding de klachten van appellante die zien op de bejegening door Zilveren Kruis niet aan de orde kunnen komen. Deze kunnen desgewenst via de klachtenprocedure aan Zilveren Kruis worden voorgelegd. Hiertoe heeft de gemachtigde van Zilveren Kruis ter zitting bij de rechtbank Rotterdam aan de zoon van appellante het adres van het klachtenbureau overhandigd.
4.2. In dit geding ligt de vraag voor of appellante op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de republiek Turkije inzake sociale zekerheid (hierna: het Verdrag) aanspraak heeft op de door haar bij brief van 12 mei 2005 aangevraagde vergoeding van in Turkije gemaakte kosten van medische zorg, en meer in het bijzonder of sprake is geweest van spoedeisende hulp als bedoeld in het Verdrag. Hierbij stelt de Raad vast dat de nota van het lensonderzoek van 24 juli 2004 niet langer in geschil is, nu - gelet op het verhandelde ter zitting - Zilveren Kruis deze kosten op 25 september 2005 aan appellante heeft vergoed.
4.3. In artikel 13, eerste lid, van het Verdrag is - kort gezegd en voor zover hier van belang - bepaald dat een werknemer of gelijkgestelde die is aangesloten bij een orgaan van een van de verdragsluitende partijen en woonachtig is op het grondgebied van die partij, recht heeft op prestaties gedurende een tijdelijk verblijf op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij wanneer zijn gezondheidstoestand onmiddellijke geneeskundige behandeling, met inbegrip van opname in een ziekenhuis, noodzakelijk maakt.
4.4.1. Gelet op alle thans ter beschikking staande gegevens, is de Raad, evenals de rechtbank in de aangevallen uitspraak, tot het oordeel gekomen dat Zilveren Kruis bij het besluit van 3 april 2007 terecht de afwijzing van de aanvraag van appellante heeft gehandhaafd, omdat niet wordt voldaan aan het in artikel 13, eerste lid, van het Verdrag vervatte criterium.
4.4.2. Dat van een gezondheidstoestand die onmiddellijke geneeskundige behandeling noodzakelijk maakt sprake is geweest, blijkt niet uit de door appellante overgelegde verklaringen en opnameverslagen. Deze bevatten enkel een beschrijving van de medische verrichtingen. Voorts heeft de zoon van appellante, ter zitting daarnaar gevraagd, niet aannemelijk kunnen maken dat de kosten van de in geding zijnde nota’s zijn gemaakt wegens een dergelijke gezondheidstoestand.
4.5. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.C.P. Venema en O.J.D.M.L. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 september 2008.