[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 9 december 2004, 04/613 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 18 september 2008
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2006. Appellante is in persoon verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.F. Sturmans.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen. Ter voortzetting van het onderzoek zijn vragen gesteld aan de deskundige A.M.A. Groot, psychiater te Geleen.
De psychiater Groot heeft de Raad bij brief van 21 december 2007 van verslag en advies gediend.
De Svb heeft vervolgens op 14 februari 2008 een gewijzigd besluit op bezwaar genomen.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
1. Bij besluit van 4 februari 2004 heeft de Svb aan appellante over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2003 kinderbijslag ten behoeve van haar dochter [M.] [M.], geboren [in] 1986, (hierna: [M.]) geweigerd onder overweging dat dit kind 16 jaar was en niet als onderwijsvolgend of werkloos kan worden aangemerkt. Bij het besluit op bezwaar van 16 april 2004 (besluit 1) heeft de Svb zijn besluit van
4 februari 2004 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1. Naar aanleiding van het in rubriek I vermelde rapport van psychiater Groot heeft de Svb zich bij besluit van 14 februari 2008 (besluit 2) nader op het standpunt gesteld dat appellante over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2003 alsnog recht heeft op kinderbijslag voor [M.], omdat [M.] als werkloos kan worden aangemerkt. Voorts heeft appellante recht op een vergoeding van wettelijke rente.
3.2. Appellante heeft de Svb hierop bericht dat zij zich hiermee kan verenigen, maar verzoekt de Svb daarbij ook de kinderbijslag ten behoeve van [M.] over het eerste en het tweede kwartaal van 2004 over te maken. Voorts heeft appellante verzocht om vergoeding van de kosten van griffierecht, reis- en verletkosten, communicatiekosten, alsmede een vergoeding voor door haar geleden immateriële schade.
3.3. Bij schrijven van 8 mei 2008 heeft de Svb appellante medegedeeld dat een eventuele aanspraak op kinderbijslag over het eerste en het tweede kwartaal van 2004 geen onderdeel uitmaakt van de procedure in hoger beroep, maar dat appellantes verzoek is doorgestuurd naar de afdeling die belast is met beoordeling van een mogelijk recht op kinderbijslag. Daarbij heeft de Svb voorts aangegeven dat aan appellante het griffierecht in eerste aanleg en in hoger beroep wordt vergoed, alsmede de reis- en verletkosten van in totaal € 415,40. De Svb ziet geen aanleiding de communicatiekosten te vergoeden en om appellante een voorstel te doen inzake een vergoeding voor door haar geleden immateriële schade.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De Raad stelt vast dat in dit geding uitsluitend appellantes aanspraken op kinderbijslag over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2003 ter beoordeling zijn. De Svb is bij besluit 2 geheel aan appellante tegemoetgekomen, door daarbij de eerder aan haar geweigerde kinderbijslag over deze kwartalen alsnog toe te kennen. Dit betekent dat het beroep van appellante op grond van de artikelen 6:19, eerste lid, jo. 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht niet mede gericht is tegen besluit 2. Voorts heeft appellante nog een belang bij een beoordeling van besluit 1, nu zij heeft verzocht om vergoeding van de communicatiekosten en vergoeding van de geleden immateriële schade.
4.3. De Raad stelt verder vast dat de Svb besluit 1 heeft ingetrokken. Daarmee staat vast dat dit besluit niet in stand kan blijven en dat de rechtbank het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. De aangevallen uitspraak en besluit 1 komen dan ook voor vernietiging in aanmerking.
4.4. Ten aanzien van de aanspraak van appellante op vergoeding van geleden immateriële schade is de Raad van oordeel dat immateriële schade in dit geval alleen voor vergoeding in aanmerking kan komen, indien sprake is geweest van ‘aantasting op ander wijze in zijn persoon’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Van een dergelijke aantasting is in het onderhavige geval niet gebleken, zodat deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.5. Het verzoek om vergoeding van de kosten van communicatie, bestaande uit nationale correspondentie en telefoongesprekken, komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu het Besluit proceskosten bestuursrecht daarvoor geen grondslag biedt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Kovács als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 september 2008.
(get.) M.M. van der Kade.