ECLI:NL:CRVB:2008:BF0838

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-929 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand en verwijtbaarheid in het kader van de Wet werk en bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verlaging van haar bijstandsuitkering door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam werd bevestigd. Appellante ontving tot 9 april 2002 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en daarna bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College had haar bijstandsuitkering verlaagd omdat zij weigerde deel te nemen aan twee aangeboden re-integratietrajecten. Appellante stelde dat deze trajecten niet geschikt waren gezien haar gezondheidssituatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet verwijtbaar had gehandeld door de aangeboden trajecten te weigeren. De Raad concludeerde dat het College niet bevoegd was om een maatregel op te leggen, omdat de voorwaarden die aan de trajecten waren verbonden niet waren nageleefd. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van 16 januari 2006, en herstelde de besluiten van 28 april 2005 en 20 juli 2005. Tevens werd het College veroordeeld tot schadevergoeding aan appellante voor de onterecht verlaagde bijstand.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het aanbieden van re-integratietrajecten en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen. De Raad stelde vast dat de trajecten niet in overeenstemming waren met de adviezen van de ingeschakelde deskundige, wat leidde tot de conclusie dat appellante niet in gebreke was gebleven.

Uitspraak

07/929 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2007, 06/680, zoals verbeterd bij herstel-uitspraak van 2 maart 2007, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2008. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Jonge. Het College is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft tot 9 april 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangen. Sedertdien ontvangt zij bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. In een gesprek op 27 oktober 2004 heeft de klantmanager appellante voorgesteld een traject te volgen bij het bureau Next Steps. Omdat appellante dit weigerde, is een keuring aangevraagd bij Aob Compaz te Rotterdam (hierna: Aob).
1.3. Op 3 februari 2005 heeft Aob met betrekking tot appellante een rapport (re)integratie arbeidsgehandicapten uitgebracht, waarin appellante is aangemerkt als arbeidsgehandicapt in de zin van de Wet (re)integratie arbeidsgehandicapten. Daarbij is aangegeven dat zij een dermate grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft dat zij nog niet toe is aan reguliere arbeid. In een aanvulling op het rapport, gedateerd 1 augustus 2005, zijn als voorwaarden voor het traject naar arbeid gesteld dat een jobcoach met expertise ten aanzien van psychiatrie en psychische beperkingen beschikbaar is, dat zeer zorgvuldig wordt gestart en dat wordt aangevangen met vrijwilligerswerk.
1.4. In een gesprek met de klantmanager op 23 maart 2005 heeft appellante geweigerd verder te gaan met het traject van Next Steps. In een gesprek op 14 april 2005 heeft zij in deze weigering volhard en is haar door de klantmanager in het vooruitzicht gesteld dat zij zal worden aangemeld voor een traject bij het re-integratiebedrijf Schiewerk.
1.5. Bij besluit van 28 april 2005 heeft het College wegens het voortijdig beëindigen van het traject bij Next Steps de bijstand van appellante verlaagd met 100% over de periode van 1 april 2005 tot 1 mei 2005. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.6. Bij brieven van 3 mei 2005 en 3 juni 2005 is appellante uitgenodigd voor een intakegesprek bij het productiehuis Schiewerk. Ook aan dit traject heeft zij geweigerd medewerking te verlenen, hetgeen zij heeft bevestigd in een gesprek met de klantmanager op 5 juli 2005.
1.7. Bij besluit van 20 juli 2005 heeft het College wegens de weigering om aan het traject bij Schiewerk deel te nemen de bijstand van appellante verlaagd met 100% over de periode van 1 juni 2005 tot 1 augustus 2005. Ook tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt.
1.8. Bij het besluit van 16 januari 2006 heeft het College de bezwaren ongegrond verklaard.
1.9. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 16 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. Appellante stelt zich in hoger beroep op het standpunt - kort samengevat - dat zij de trajecten bij Next Steps en Schiewerk mocht weigeren omdat deze, gelet op haar gezondheidssituatie, niet geschikt voor haar waren.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. Niet in geschil is dat appellante heeft geweigerd de beide haar aangeboden trajecten te (ver)volgen en dat zij in zoverre niet heeft voldaan aan de ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB op haar rustende verplichting gebruik te maken van een door het College aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling.
3.2. Derhalve was het College op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Maatregelenverordening Nieuwe Waterweg Noord 2004 gehouden appellante een maatregel houdende verlaging van de bijstand op te leggen, tenzij elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
3.3. De Raad is met appellante van oordeel dat laatstbedoelde situatie zich hier voordoet. Daarbij acht de Raad doorslaggevend dat in geen van beide gevallen is voldaan aan de voorwaarden die Aob - door het College ingeschakeld om de arbeidshandicap van appellante te bepalen - heeft verbonden aan het volgen van een traject om appellante naar arbeid toe te leiden. Daargelaten of bij Next Steps een jobcoach voor appellante beschikbaar was, moet uit de zich bij de gedingstukken bevindende voortgangsrapportage over februari 2005 worden afgeleid dat het traject daar was gericht op een functie als administratief medewerkster. Op grond van de beschikbare gegevens kan het College dan ook niet staande houden dat bij Next Steps sprake was van het (voorzichtig) aanvangen met vrijwilligerswerk, zoals door de Aob geadviseerd. Dit geldt nog in versterkte mate voor het traject bij Schiewerk, dat mede gezien de aanduiding "productiehuis" en het advies om oude kleding aan te trekken kennelijk was gericht op het verrichten van productiewerk. Bovendien heeft het College ter zitting van de rechtbank verklaard dat de aanmelding van appellante bij Schiewerk was bedoeld om een schrikeffect te sorteren. Hieruit moet worden afgeleid dat het traject bij Schiewerk aan appellante werd opgedragen als bestraffende reactie op de weigering van het traject bij Next Steps. Niet alleen kon die weigering onder de hiervóór vermelde omstandigheden zo'n sanctie niet rechtvaardigen, maar het bewerkstelligen van een schrikeffect was ook niet te verenigen met het advies van Aob om een zeer zorgvuldige start te maken. Het vorenstaande brengt met zich dat appellante niet verwijtbaar heeft gehandeld door de door het College aangeboden voorzieningen van de hand te wijzen.
3.4. De Raad concludeert dat het College niet bevoegd was om appellante ter zake van de hier aan de orde zijnde gedragingen een maatregel op te leggen. Het hoger beroep treft dus doel. De aangevallen uitspraak kan niet in stand blijven en het besluit van 16 januari 2006 komt wegens strijd met artikel 18, tweede lid, van de WWB voor vernietiging in aanmerking. De Raad zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht de primaire besluiten van 28 april 2005 en 20 juli 2005 herroepen nu deze besluiten op dezelfde onhoudbare grond zijn gebaseerd en niet aannemelijk is dat dit gebrek alsnog kan worden hersteld.
4. Naar aanleiding van het door appellante gedane verzoek om schadevergoeding overweegt de Raad dat uit deze uitspraak voortvloeit dat over de perioden van verlaging bijstand zal moeten worden nabetaald. In dit geval is de bijstand ten onrechte verlaagd over de maanden april, juni en juli 2005. Overeenkomstig vaste rechtspraak dient wettelijke rente te worden vergoed over de bruto-nabetalingen en wel met ingang van onderscheidenlijk 1 juni 2005, 1 augustus 2005 en 1 september 2005.
5. De Raad acht termen aanwezig om het College te veroordelen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,-- in beroep en € 644,-- in hoger beroep, beide wegens verleende rechtsbijstand. De door appellante in het geding gebrachte rapportages van het Instituut Psychosofia komen niet voor vergoeding in aanmerking, reeds omdat dit instituut noch zijn directrice kan worden aangemerkt als deskundige in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad verwijst naar zijn inmiddels vaste jurisprudentie over de waarde van door dit instituut verricht onderzoek (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2006, LJN AY7288).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 16 januari 2006;
Herroept de besluiten van 28 april 2005 en 20 juli 2005;
Veroordeelt de gemeente Schiedam tot schadevergoeding zoals in deze uitspraak omschreven;
Veroordeelt het College in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--, door de gemeente Schiedam;
Bepaalt dat de gemeente Schiedam aan appellante het door haar in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en R. Kooper en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 september 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
OA