ECLI:NL:CRVB:2008:BF0726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6987 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering met terugwerkende kracht en zorgvuldigheidseisen

In deze zaak gaat het om de intrekking van een WAO-uitkering met terugwerkende kracht. Betrokkene, die haar werk als steksteekster had gestaakt wegens psychische klachten, had aanvankelijk een WAO-uitkering toegekend gekregen. Deze uitkering werd echter per 7 augustus 2000 ingetrokken, omdat betrokkene weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De rechtbank Rotterdam had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt in hoger beroep dat de intrekking van de WAO-uitkering rechtmatig was. De Raad stelt vast dat de bezwaarverzekeringsarts de psychische klachten van betrokkene in zijn rapport heeft meegenomen en voldoende heeft onderbouwd dat betrokkene per 7 augustus 2000 niet langer arbeidsongeschikt was.

De Raad overweegt dat de intrekking van de WAO-uitkering met terugwerkende kracht niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de toekenning en intrekking van de uitkering betrekking hebben op een afgesloten periode in het verleden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee leden de zaak hebben behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan op 12 september 2008.

Uitspraak

06/6987 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2006, 05/4449 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 12 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Het beroep is gericht tegen het besluit van 6 september 2005 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij is gehandhaafd het besluit van 22 maart 2005 tot intrekking van de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering per
7 augustus 2000.
2. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
2.1. Betrokkene heeft haar werk als steksteekster op 15 september 1998 wegens psychische klachten gestaakt. De rechtsvoorganger van appellant heeft haar de toekenning van WAO-uitkering met ingang van 14 september 1999 geweigerd en dat besluit ondanks het bezwaar van betrokkene gehandhaafd.
2.2. Op 1 maart 2000 heeft betrokkene zich in verband met een plastisch-chirurgische ingreep ziek gemeld. Haar is ziekengeld toegekend. Die uitkering is per 7 augustus 2000 beëindigd, omdat betrokkene niet langer door ziekte of gebrek was verhinderd haar eigen werk te doen.
2.3. De Raad heeft in zijn uitspraak van 10 september 2004, 02/1828, overwogen, samengevat, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in geen enkel stadium was gericht op het in kaart brengen van de belastbaarheid van betrokkene bij de aanvang van haar WAO-verzekering. Over de belastbaarheid per 14 september 1999 heeft de bezwaarverzekeringsarts zich in vage bewoordingen uitgelaten, nadat de psychiater Van Ittersum op basis van een inadequate vraagstelling had gerapporteerd. Daarom miste het besluit tot de handhaving van de weigering om per 14 september 1999 een WAO-uitkering toe te kennen een deugdelijke grondslag. De Raad heeft appellant opgedragen hierover een nieuw besluit te nemen.
2.4. Ter uitvoering van deze uitspraak heeft appellant, vanwege het tijdsverloop zonder nader onderzoek, betrokkene een WAO-uitkering per 14 september 1999 toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. In overeenstemming met de bij dit besluit gedane aankondiging, is deze uitkering met ingang van 7 augustus 2000 ingetrokken, omdat betrokkene weer geschikt werd geacht voor het werk als steksteekster.
3. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de ziekmelding per 1 maart 2000 betrekking had op andere klachten dan die de aanleiding vormden tot de toekenning van een WAO-uitkering per 14 september 1999. De medische onderbouwing voor de beëindiging van het aan betrokkene toegekende ziekengeld kan de intrekking van de WAO-uitkering per die zelfde datum niet dragen, want daarin is voorbij gegaan aan de psychische klachten van betrokkene.
4. Appellant keer zich in hoger beroep tegen dit oordeel van de rechtbank met het betoog dat de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 31 augustus 2005 de psychische klachten van betrokkene mede in beschouwing heeft genomen en voldoende heeft onderbouwd dat (ook) deze klachten op 7 augustus 2000 niet (langer) betrokkene verhinderden haar eigen werk als steksteekster te verrichten.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Het door de bezwaarverzekeringsarts op 31 augustus 2005 opgestelde rapport, besteedt mede aandacht aan de psychische klachten van betrokkene. In dit rapport is een beschrijving gegeven van de door betrokkene verrichte werkzaamheden en is overtuigend beargumenteerd dat betrokkene vanaf 7 augustus 2000 niet langer door ziekte of gebrek werd verhinderd dat werk te doen.
5.2. Het hoger beroep van appellant slaagt en daarom zal de Raad de door de rechtbank onbesproken gelaten beroepsgronden beoordelen.
5.3. Betrokkene heeft aangevoerd dat de intrekking van haar WAO-uitkering met terugwerkende kracht niet is toegestaan. Daarmee bedoelt zij blijkbaar, dat de intrekking van haar WAO-uitkering per 7 augustus 2000 in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, want met terugwerkende kracht, heeft plaats gevonden. Hierin kan de Raad betrokkene niet volgen, nu de toekenning van haar WAO-uitkering en de intrekking ervan over een afgesloten periode in het verleden hebben plaatsgevonden. Daaraan staat het zorgvuldigheidsbeginsel, naar vaste rechtspraak van de Raad, niet in de weg.
5.4. Aan de beëindiging van de WAO-uitkering van betrokkene ligt ten grondslag dat zij per 7 augustus 2000 niet langer op medische gronden ongeschikt is tot het verrichten van werk als steksteekster. Aan de geschiktheid voor het eigen werk of soortgelijke werkzaamheden kan, volgens vaste rechtspraak van de Raad, als de regel de veronderstelling worden ontleend dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid. Het opstellen van een belastbaarheidspatroon en een nader arbeidskundig onderzoek kan dan achterwege blijven.
5.5. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal het beroep ongegrond verklaren.
5.6. Voor een kostenvergoeding ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 september 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C. Palmboom.
IJ