ECLI:NL:CRVB:2008:BF0335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6006WAO+06-6225WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 september 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WAO-uitkering aan betrokkene, die zich ziek had gemeld wegens rugklachten. Betrokkene was voorheen werkzaam als spuiter en had een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv had echter in een besluit van 21 januari 2005 geweigerd om betrokkene opnieuw een uitkering toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Breda, die het beroep gegrond verklaarde en het Uwv opdroeg een nieuw besluit te nemen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens in hoger beroep behandeld. De Raad oordeelde dat de medische beperkingen van betrokkene niet waren onderschat en dat de arbeidskundige component van de beoordeling geen zelfstandig deelbesluit was. De Raad steunde zijn oordeel op rapportages van artsen die de medische situatie van betrokkene hadden beoordeeld. Betrokkene voerde aan dat het Uwv zijn klachten niet serieus nam en dat er een uitgebreider onderzoek had moeten plaatsvinden. Het Uwv daarentegen stelde dat de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit voldeed aan de eisen.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het arbeidskundige gedeelte was vernietigd, maar het Uwv werd wel veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De Raad concludeerde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, wat betekent dat de eerdere beslissing van het Uwv niet werd herzien, maar dat de kosten voor de procedure door het Uwv moesten worden vergoed.

Uitspraak

06/6006 WAO
06/6225 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
1. de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
en
2. [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 september 2006, 05/4783 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 5 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. Dit geding is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/6006 WAO.
Namens betrokkene heeft mr. I.A.C. Cools, advocaat te Rijen, hoger beroep ingesteld.
Dit beroep is bij de Raad geregistreerd onder nummer 06/6225 WAO.
In het geding 06/6006 WAO heeft mr. Cools namens betrokkene een verweerschrift ingediend. In het geding 06/6225 WAO heeft het Uwv een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de gedingen gevoegd behandeld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 25 juli 2008. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. B.H.C. de Bruijn. Betrokkene is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Cools.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was laatstelijk werkzaam als spuiter voor 37,73 uren per week. Op 16 juni 1997 heeft hij zich voor die werkzaamheden ziek gemeld wegens rugklachten.
De rechtsvoorganger van het Uwv heeft vervolgens aan betrokkene met ingang van 15 juni 1998 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. De uitkering is met ingang van 15 januari 2002 ingetrokken. Naar aanleiding van een ziekmelding op 17 november 2002 vanuit een werkloosheidssituatie heeft het Uwv geweigerd betrokkene na een wachttijd van vier weken een WAO-uitkering toe te kennen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg.
1.3. Betrokkene heeft zich vanuit een werkloosheidssituatie op 18 december 2003 opnieuw arbeidsongeschikt gemeld in verband met lage rugklachten met pijn, uitvalsverschijnselen aan de rechter lichaamshelft en psychische klachten.
1.4. Op basis van de bevindingen en conclusies uit medisch en arbeidskundig onderzoek van betrokkene heeft het Uwv bij besluit van 21 januari 2005 geweigerd betrokkene per einde wachttijd, 15 december 2004, een WAO-uitkering toe te kennen op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg.
1.5. Bij besluit van 27 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 21 januari 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand gelaten. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over griffierecht en proceskosten.
3. Met verwijzing naar zijn uitspraak van 13 mei 2008, LJN: BD1231, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit en dat een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling derhalve ook niet bestaat uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
4. Met betrekking tot het hoger beroep van betrokkene overweegt de Raad als volgt.
4.1. Betrokkene heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit eveneens geen stand kan houden. Hij heeft in de loop van de tijd sterk de indruk gekregen dat het Uwv de door hem aangevoerde klachten niet serieus neemt. Naar zijn mening had er een aanzienlijk uitgebreider fysiek onderzoek naar zijn pijnklachten moeten plaatsvinden. Betrokkene kan zich tevens niet verenigen met de conclusie van het onderzoek naar zijn psychische belastbaarheid door de psychiater J.H.M. van Laarhoven. Naar de mening van betrokkene ontbeert diens psychiatrische rapport een deugdelijke onderbouwing. Gezien de fysieke en mentale klachten van betrokkene acht hij zich in het geheel niet in staat om de door het Uwv geduide functies te vervullen.
4.2. Het Uwv heeft in hetgeen door betrokkene in hoger beroep naar voren wordt gebracht geen aanleiding gezien tot het innemen van een gewijzigd standpunt. Daartoe is verwezen naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts H.J.M. Stammers van 18 december 2006.
4.3. De Raad deelt niet het betoog en de conclusies van betrokkene.
De Raad ziet in de voorhanden zijnde gegevens genoegzaam steun voor het oordeel dat de bij het bestreden besluit ten aanzien van betrokkene aangenomen medische beperkingen niet zijn onderschat. Hij stelt zich daarbij achter de bevindingen van de arts R.C. van Rijswijk die op 5 januari 2005 heeft gerapporteerd, en van de bezwaarverzekeringsarts P. Bavelaar, die in zijn rapportage van 5 oktober 2005 met de beschouwingen van Van Rijswijk heeft ingestemd en in een rapportage van 25 januari 2006 heeft gereageerd op de van de zijde van betrokkene ingebrachte beroepsgronden. Hetgeen van de zijde van betrokkene in hoger beroep is aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, heeft de Raad niet tot een andersluidend oordeel gebracht.
4.4. Gelet op bovenstaande overwegingen slaagt het hoger beroep van betrokkene niet.
5. Met betrekking tot het hoger beroep van het Uwv overweegt de Raad het volgende.
5.1. Het hoger beroep van het Uwv richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 januari 2006, LJN: AU9030, overwogen dat het Uwv naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, onder meer LJN: AR4716, weliswaar aanpassingen heeft gepleegd aan het Claim Beoordelings- en Borgingssteem (CBBS), maar dat niet alle aan dat systeem klevende gebreken daarmee zijn opgeheven. Naar haar oordeel zou dat wel het geval zijn als in de Functionele Mogelijkheden Lijst (of door middel van het verstrekken van een lijst) de normaalwaarden inclusief interpretatiekader van het CBBS-handboek (zoals frequentie) worden weergegeven en indien ten aanzien van alle signaleringen wordt verklaard waarom de functie ondanks die signaleringen geschikt kan worden geacht. Nu in het voorliggende geval niet aan laatstgenoemde vereisten is voldaan, ontbeert de onderhavige schatting naar het oordeel van de rechtbank een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
5.2. Het Uwv heeft de juistheid van het oordeel van de rechtbank op dit punt betwist en zich op het standpunt gesteld dat met de door hem gepleegde aanpassingen aan het CBBS een juiste uitvoering is gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraken van de Raad van 9 november 2004. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006, onder meer LJN: AY9971, heeft het Uwv nog een aantal nadere stukken in het geding gebracht, waar onder een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige A.M. Beckers van 15 november 2006.
5.3. Betrokkene heeft zich ter zake van dit punt in verweer gesteld achter het oordeel van de rechtbank.
5.4. In zijn hiervoor genoemde uitspraken van 12 oktober 2006, inzake de door het Uwv naar aanleiding van de hiervoor vermelde uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert. Deze overschrijdingen zullen zich doorgaans kunnen voordoen indien een verzekerde door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde. Met evenbedoeld onderkennen en signaleren wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
5.5. In zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN: BC4826, heeft de Raad voorts overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun vindt in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Raad. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit op de door haar gebezigde hiervoor vermelde gronden niet geacht kan worden zorgvuldig tot stand te zijn gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd.
5.6. Het Uwv bestrijdt evenwel niet langer dat de arbeidskundige motivering van het bestreden besluit niet voldoet aan de eisen die later in de jurisprudentie van de Raad zijn gesteld.
5.7. Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de verzekeringsgeneeskundige en de in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapportages, is thans wel voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor betrokkene.
6. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen over griffierecht en proceskosten in stand blijven. De Raad zal vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
7. De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, het Uwv is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
RB