[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 mei 2006, 05/1103 en 05/1104 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 9 september 2008
Namens appellant heeft mr. L.J.G. Voorn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2008. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren [in] 1933, ontvangt sinds november 1998 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.3. Op 21 december 2004 heeft appellant telefonisch aan de Svb doorgegeven dat hij sinds 25 juli 2002 een gezamenlijke huishouding voert met [naam partner], geboren [in] 1976.
1.4. Bij besluit van 5 april 2005 heeft de Svb appellant met ingang van december 2003 een toeslag toegekend ter hoogte van 86% van de volledige toeslag. Bij onderscheiden besluit van dezelfde datum heeft de Svb appellant een waarschuwing gegeven vanwege het feit dat hij op 25 juli 2002 een gezamenlijke huishouding is gaan voeren en hij dit niet binnen vier weken aan de Svb heeft gemeld.
1.5. Bij onderscheiden besluiten van 8 augustus 2005 heeft de Svb de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 5 april 2005 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van 8 augustus 2005 ongegrond verklaard.
3.1. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat de toeslag met een terugwerkende kracht tot aan de aanvang van de gezamenlijke huishouding dient te worden toegekend en dat er geen aanleiding bestaat voor de waarschuwing. Appellant verkeerde in onzekerheid over de verblijfsrechtelijke positie van [naam partner ] en heeft daarin aanleiding gezien af te wachten alvorens de Svb in te lichten.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Svb heeft de verhoging van het AOW-pensioen van appellant met een toeslag op grond van artikel 16, tweede lid, eerste volzin van de AOW toegekend met een terugwerkende kracht van één jaar. Daarbij is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in de tweede volzin van voornoemd artikellid, zodat de toeslag niet met een verdergaande terugwerkende kracht kan worden toegekend.
4.2. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat op grond van de door appellant aangevoerde redenen waarom niet tijdig is verzocht om toekenning van een toeslag, niet aangenomen kan worden dat sprake is van een bijzonder geval. Appellant heeft aangevoerd dat hij zich aanvankelijk niet heeft gerealiseerd dat er in zijn situatie sprake was van een gezamenlijke huishouding omdat de verblijfsstatus van [naam partner ] nog niet was uitgekristalliseerd. Hieruit volgt dat appellant zich beroept op onbekendheid met de wettelijke voorschriften, hetgeen krachtens vaste rechtspraak van de Raad geen bijzonder geval oplevert.
4.3. De Raad stelt voorts vast dat appellant de ingevolge artikel 49 van de AOW op hem rustende verplichting tot het verstrekken van inlichtingen heeft geschonden door de gezamenlijke huishouding met [naam partner ] niet tijdig bij de Svb te melden. De Raad ziet in hetgeen door appellant is aangevoerd geen grond voor de conclusie dat terzake iedere verwijtbaarheid ontbreekt.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 september 2008.