ECLI:NL:CRVB:2008:BF0185

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2694 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag om bijstandsuitkering en de gevolgen van onvoldoende gegevensverstrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die op 30 maart 2007 het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen ongegrond verklaarde. Appellant had op 21 juli 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. Het College had appellant herhaaldelijk verzocht om aanvullende gegevens, waaronder bankafschriften en een waardeoverzicht van zijn beleggingsplan, maar appellant heeft niet voldaan aan deze verzoeken binnen de gestelde termijnen.

Het College heeft vervolgens op 19 september 2005 de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat appellant niet had voldaan aan het verzoek om gegevens. Dit besluit werd later door het College in een bezwaarfase bevestigd. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat het College terecht had gehandeld door de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat appellant niet tijdig de gevraagde informatie had verstrekt.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, aangezien appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn de benodigde gegevens heeft overgelegd. De Raad benadrukt dat voor een goede beoordeling van het recht op bijstand inzicht in de financiële situatie van de aanvrager vereist is, en dat appellant niet heeft aangetoond dat hij redelijkerwijs niet in staat was om de gevraagde informatie tijdig te verstrekken.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er zijn geen gronden gevonden voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 2 september 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

07/2694 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 30 maart 2007, 06/367 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)
Datum uitspraak: 2 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.H.A. de Jong, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 22 juli 2008, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft op 21 juli 2005 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand ingediend. In het kader van de afhandeling van deze aanvraag heeft het College appellant bij brieven van 21 juli 2005, 9 augustus 2005, 23 augustus 2005 en 12 september 2005 verzocht vóór respectievelijk 5 augustus 2008, 15 augustus 2008, 31 augustus 2005 en 19 september 2005 onder meer bankafschriften over de periode van 13 april tot en met 17 juli 2005 en een waardeoverzicht van zijn beleggingsplan bij de Goudse Verzekeringen in te leveren. Daarbij is appellant telkenmale meegedeeld dat het niet of niet volledig verstrekken van de gevraagde informatie tot gevolg kan hebben dat de aanvraag niet verder zal worden behandeld.
1.2. Bij besluit van 19 september 2005 heeft het College de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet heeft voldaan aan het laatst gedane verzoek om vóór 19 september 2005 de gevraagde gegevens te verstrekken.
1.3. Bij besluit van 27 januari 2006 heeft het College de tegen het besluit van 19 september 2005 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 januari 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor een goede beoordeling van het recht op bijstand ook inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. In dat licht is de Raad evenals de rechtbank van oordeel dat het College terecht om de in geding zijnde gegevens heeft verzocht. Vaststaat dat appellant niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft voldaan aan dat verzoek, terwijl niet is gebleken dat hij redelijkerwijs niet in staat was om binnen deze termijn de bankafschriften over de periode van 13 april 2005 tot 30 juni 2005 en het waardeoverzicht van zijn beleggingsplan bij de Goudse Verzekeringen over te leggen. Voorts is de Raad niet gebleken dat appellant tijdig vóór afloop van de laatste hersteltermijn aan het College kenbaar heeft gemaakt dat het voor hem niet mogelijk was de bankgegevens over de periode van 30 juni 2005 tot en met 27 juli 2005 over te leggen. Ten slotte overweegt de Raad dat met de pas in de bezwaarfase overgelegde, eerder ontbrekende gegevens binnen het hier relevante wettelijk kader geen rekening kan worden gehouden.
4.3. Het College was dan ook bevoegd om de aanvraag van 21 juli 2005 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandelingstelling van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en G.A.J. van den Hurk en J.M.A. van der Kolk-Severijns als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 september 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.
OA