ECLI:NL:CRVB:2008:BF0076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4606 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en zorgvuldigheid bij medische beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de intrekking van zijn WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die in oktober 2001 uitviel als kok wegens surmenage en posttraumatische stressstoornis, had aanvankelijk een WAO-uitkering gekregen op basis van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Echter, in juli 2005 besloot het Uwv om de uitkering per 9 september 2005 in te trekken, omdat appellant volgens hen minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De bezwaarverzekeringsarts had voldoende gemotiveerd waarom er geen verdere beperkingen op psychisch vlak aangenomen hoefden te worden. Appellant stelde in hoger beroep dat het Uwv in strijd met de Standaard 'Communicatie met behandelaars' had gehandeld door geen overleg te plegen met zijn behandelend psychiater. De Raad overweegt dat een medisch oordeel inzake de beperkingen van een verzekerde gebaseerd dient te zijn op een volledig en voldoende medisch onderzoek. Het niet inwinnen van informatie bij de behandelend arts hoeft echter niet altijd te leiden tot een onzorgvuldig onderzoek.

De Raad concludeert dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende en actuele gegevens beschikte om een verantwoorde inschatting van de belastbaarheid van appellant te maken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet kan slagen. De Raad ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 5 september 2008.

Uitspraak

06/4606 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 25 juli 2006, 06/263
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 25 juli 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, laatstelijk werkzaam als kok, is in oktober 2001 voor dat werk uitgevallen wegens surmenage en post traumatische stress stoornis. Bij besluit van 12 december 2002 is aan hem met ingang van 21oktober 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2. Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het Uwv de WAO-uitkering per 9 september 2005 ingetrokken omdat appellant per die datum voor minder dan 15% arbeidsongeschiktheid werd geacht.
1.3. Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij bestreden besluit van 12 december 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant per 9 september 2005. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende heeft gemotiveerd waarom verdergaande beperkingen op het psychische vlak als gevolg van ziekte of gebrek niet hoeven te worden aangenomen. Voorts heeft zij overwogen dat er geen sprake is van een onzorgvuldig medisch onderzoek nu de bezwaarverzekeringsarts de door appellant ingebrachte informatie van zijn psychiater in zijn beoordeling heeft meegewogen. Nu deze informatie voldoende duidelijk was kan naar het oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat het Uwv onzorgvuldig heeft gehandeld door geen nader overleg te plegen met de behandelend psychiater. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het gelasten van een medisch onderzoek door een onafhankelijk psychiater. Ten slotte vermeldde de rechtbank dat door appellant ter zitting is aangegeven dat de arbeidskundige beoordeling niet in geschil is.
3. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat, gelet op zijn psychische klachten, het Uwv zijn medische beperkingen niet juist heeft vastgesteld. Appellant stelt zich daarbij op het standpunt dat de bezwaarverzekeringsarts in strijd met de Standaard ‘Communicatie met behandelaars’ heeft nagelaten om op zijn verzoek overleg te plegen met de behandelend psychiater. Aan dit verzoek had de bezwaarverzekeringsarts zijns inziens niet ongemotiveerd voorbij mogen gaan, zeker niet nu de medische informatie van de behandelaar gedateerd was en er een discrepantie was tussen deze gegevens en die van de bezwaarverzekeringsarts.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Allereerst merkt de Raad op dat een medisch oordeel inzake de beperkingen van een verzekerde gebaseerd dient te zijn op een volledig en voldoende medisch onderzoek. Volgens vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de Raad van 12 mei 2000, LJN: AL1125) kan het niet inwinnen van informatie bij de (voorheen) behandelend arts(en) meebrengen dat het onderzoek niet aan deze eis voldoet. Het niet inwinnen van deze informatie brengt evenwel niet zonder meer in alle gevallen mee dat het onderzoek als onzorgvuldig moet worden beoordeeld.
4.1.1. Bij de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling is toepassing gegeven aan de Standaard “Communicatie met behandelaars” (Tica-mededeling M. 97.04 van
14 januari 1997). Uit deze Standaard leidt de Raad het volgende af.Met betrekking tot de indicatiestelling voor het vragen van inlichtingen wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de verzekerde als voornaamste bron van informatie wordt beschouwd omtrent klachten, problemen en gezondheidstoestand. De verzekeringsarts vormt zich in alle gevallen eerst in een persoonlijk contact met de verzekerde een beeld van de problematiek, voordat hij contact opneemt met de behandelaar. Slechts indien daartoe een specifieke indicatie bestaat, vindt communicatie met de behandelaar plaats, waarbij de verkregen informatie geldt als aanvulling ten opzichte van de eigen beoordeling door de verzekeringsarts. Er zijn twee indicatiegebieden voor communicatie met de behandelaar, namelijk inhoudelijke en formele. Bij formele indicaties staan eisen van zorgvuldigheid voorop. Met betrekking tot de formele indicaties hanteert het Uwv onder meer als uitgangspunt dat informatie wordt opgevraagd indien de verzekerde aandringt op overleg met de behandelaar. Waar nodig is het toegestaan van de richtlijnen af te wijken, mits dat gemotiveerd wordt. De Raad is van oordeel dat, wanneer deze Standaard wordt nageleefd, in beginsel voldaan wordt aan het zorgvuldigheidsvereiste.
4.1.2. Uit de rapportage van de verzekeringsarts van 24 mei 2005 blijkt dat hij naast lichamelijk, psychisch, en dossieronderzoek, kennis heeft genomen van de door appellant overgelegde informatie van de huisarts van 9 mei 2005 en de behandelend psychiater van 11 mei 2005. Uit de rapportage van 2 december 2005 blijkt dat de bezwaarverzekeringsarts naast de informatie uit het dossier, ook de informatie van de huisarts van 1 september 2005 en van de psychiater van (onder meer) 10 oktober 2005 bij zijn oordeelsvorming heeft betrokken. Voorts blijkt uit de rapportage dat de bezwaarverzekeringsarts op verzoek van betrokkene diverse malen heeft getracht om telefonisch overleg te plegen met de behandelend psychiater, maar dat zulks niet is gelukt. Nogmaals schriftelijke informatie opvragen, achtte hij, gelet op de informatie die zich reeds in het dossier bevond - waar in diverse brieven dezelfde informatie werd herhaald - niet zinvol.
4.1.3. De Raad ziet geen enkele grond om te oordelen dat het Uwv in dit geval gehouden was tot het inwinnen van informatie bij de behandelend psychiater van appellant. De Raad overweegt daartoe dat de bezwaarverzekeringsarts over voldoende en actuele onderzoeksgegevens beschikte om op verantwoorde wijze een inschatting van de belastbaarheid van appellant te kunnen maken. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts, conform de in 4.1.1. vermelde Standaard, gemotiveerd aangegeven waarom hij niet heeft voldaan aan het verzoek van appellant om overleg te voeren met diens behandelend psychiater. De Raad is, met de rechtbank, van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende volledig en zorgvuldig is geweest. De Raad acht daarbij van belang dat uit de medische stukken niet is kunnen blijken van een afwijkend standpunt van de behandelend psychiater ten aanzien van de beperkingen van appellant nu deze zich blijkens haar verklaring van 10 oktober 2005 daarover niet heeft willen uitlaten.
4.2. Met inachtneming van de door appellant ondervonden psychische klachten is door de verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin een groot aantal beperkingen ten aanzien van persoonlijk en sociaal functioneren zijn opgenomen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de in de FML neergelegde beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank terzake. De bezwaarverzekeringsarts heeft rekening gehouden met de medische informatie van de huisarts van appellant en van de behandelend psychiater. Deze informatie geeft de Raad evenmin als de rechtbank aanleiding tot twijfel aan de vastgestelde FML. Appellant heeft in hoger beroep, evenmin als in eerste aanleg, medische informatie overgelegd die nog twijfel bij de Raad zou kunnen oproepen aan de medische beoordeling.
4.3. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de rechtbank terecht geen gebruik heeft gemaakt van de in artikel 8:47, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde bevoegdheid om een deskundige te benoemen.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en R. Kruisdijk en P.J. Stolk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 september 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) M.W.A. Schimmel.
JL