[Appellante], wonende te [Woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 29 december 2005, 05/117
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 augustus 2008
Namens appellante heeft mr. J. Houben, regiojuriste bij de ABVAKABO FNV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2007, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Houben, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius. Tijdens deze zitting is door de gemachtigde van het Uwv een rapport d.d. 11 november 2005 van de bezwaararbeidskundige J. Langius overgelegd. Dit rapport is voor de Raad aanleiding is geweest om na behandeling van dit geding ter zitting het onderzoek te heropenen voor nader onderzoek. Vervolgens heeft het Uwv bij schrijven van 10 december 2007 nog de bij het voormelde rapport behorende Arbeidsmogelijkhedenlijst aan de Raad doen toekomen.
Nadat bij schrijven van 13 december 2007 van de zijde van appellante was gereageerd op het voormelde rapport van 11 november 2005, heeft het Uwv bij schrijven van 31 januari 2008 de Raad nog een tweetal rapporten doen toekomen, een rapport d.d. 18 december 2007 van de bezwaarverzekeringsarts L.J. Zwemer en een rapport d.d. 28 januari 2008 van de voornoemde bezwaararbeidsdeskundige Langius.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van 27 juni 2008, waar appellante is verschenen, wederom bijgestaan door mr. Houben. Het Uwv heeft zich weer laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
1.1. Appellante is ouderenwerker voor 20 uur per week geweest en is op 22 januari 1997 uitgevallen wegens psychische klachten. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.
1.2. In het kader van een herbeoordeling heeft op 30 juni 2004 de arts H. van Abswoude rapport uitgebracht, waarbij hij de beschikking heeft gehad over informatie van de behandelende medici. In dit rapport is hij tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar lichamelijke en psychische klachten beperkingen heeft. Met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld, waarin hij een urenbeperking van 20 uur per week heeft opgenomen. Vervolgens is de arbeidsdeskundige F. van Dijk in zijn rapport van
26 juli 2004 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor een aantal andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 55 tot 65%. Bij besluit van 27 juli 2004 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd blijft gehandhaafd op 55 tot 65%.
2.1. In bezwaar heeft appellante onder meer naar voren gebracht dat haar reumatische klachten, met name aan haar handen, de laatste tijd zijn verergerd. Daarnaast heeft zij gewezen op haar psychische klachten in de zin van een depressie waarvoor zij ook onder behandeling is geweest. Zij acht zich dan ook niet in staat om gedurende 20 uur per week de geselecteerde functies uit te oefenen.
2.2. Op 30 november 2004 heeft de voornoemde bezwaarverzekeringsarts Zwemer rapport uitgebracht. In dit rapport heeft hij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts onderschreven met dien verstande dat hij geen urenbeperking meer geïndiceerd heeft geacht. Daarna heeft de bezwaararbeidsdeskundige H.J. Boomgaard op 13 december 2004 rapport uitgebracht, waarin hij heeft geconstateerd dat aan appellante inmiddels bij besluit van 21 oktober 2004 met ingang van 21 januari 2003 een WAO-uitkering was toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Aangezien als gevolg van deze beslissing een uitlooptermijn in acht diende te worden genomen, heeft deze bezwaararbeidsdeskundige beoordeeld of de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies ook op 27 september 2004 in het ClaimBeoordelings en Borgingssysteem (CBBS) voorkwamen. Deze vraag heeft hij bevestigend beantwoord. De functie van chauffeur personenbusje heeft hij echter laten vervallen, omdat appellante het voor deze functie vereiste rijbewijs niet bezit. Uiteindelijk heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid voor appellante berekend op 55 tot 65%. In overeenstemming met dit rapport van de bezwaararbeidsdeskundige heeft het Uwv appellante bij besluit van 17 december 2004 meegedeeld dat haar uitkering met ingang van 27 september 2004 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en dat in zoverre haar bezwaar gegrond wordt verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante, onder overlegging van nadere medische informatie, haar in bezwaar geuite grieven herhaald. Voorts is door het Uwv nog een rapport d.d. 12 april 2005 van de voornoemde bezwaararbeidsdeskundige Boomgaard ingebracht, waarin hij een nadere motivering heeft gegeven van de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
3.2. De rechtbank heeft zich kunnen verenigen met de medische component van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit echter vernietigd omdat het Uwv pas door middel van het voormelde, in beroep overgelegde rapport d.d. 12 april 2005 de geschiktheid van appellante voor de functies in voldoende mate heeft aangetoond en ter zitting nog een andere functie aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank heeft evenwel met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aanleiding gezien de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen gegeven omtrent proceskosten en griffierecht.
4.1. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft appellante, onder overlegging van een rapport d.d. 20 januari 2006 van de medisch adviseur D.J. Schakel, dezelfde grieven naar voren gebracht als eerder in de procedure, waarbij zij heeft benadrukt dat onvoldoende aandacht is geschonken aan haar psychische klachten. Voorts is zij van mening dat de bezwaarverzekeringsarts de duurbeperking ten onrechte heeft laten vervallen. Met betrekking tot de geschiktheid van de functies heeft zij onder meer naar voren gebracht dat zij betwijfelt of bij de beoordeling daarvan voldoende rekening is gehouden met de omstandigheid dat zij aan beide handen spalken draagt.
4.2. Van de zijde van het Uwv is in eerste instantie op het beroepschrift van appellante gereageerd door het overleggen van een tweetal rapporten d.dis. 28 februari 2006 en 3 maart 2006 van respectievelijk de bezwaarverzekeringsarts Zwemer en de bezwaararbeidsdeskundige Langius. Nadien zijn de in rubriek I vermelde rapporten van 18 december 2007 en 28 januari 2008 nog ingebracht.
De Raad overweegt als volgt.
5.1. Naar het oordeel van de Raad hebben de verzekeringartsen van het Uwv een zorgvuldig onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Bij de totstandkoming van hun rapporten hadden deze artsen de beschikking over informatie uit de behandelende sector en ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het onderzoek dat deze artsen hebben ingesteld naar de belastbaarheid van appellante onzorgvuldig is geweest. De Raad is van oordeel dat de stelling van appellante dat zij meer beperkingen heeft dan zijn aangenomen in voldoende mate is weerlegd in de verschillende in de loop van de procedure ingebrachte rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Zwemer. De Raad is ook niet tot de conclusie kunnen komen dat daarin de psychische klachten van appellante onderbelicht zijn gebleven. Tot slot merkt de Raad met betrekking tot de belastbaarheid van appellante nog op dat de bezwaarverzekeringsarts Zwemer in zijn rapport van 30 november 2004 een urenbeperking niet meer geïndiceerd heeft geacht, maar dat bij de thans in geding zijnde herziening per 27 september 2004 feitelijk nog steeds is uitgegaan van een urenbeperking van 20 uur per week.
5.2. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. Naar het oordeel van de Raad is van de zijde van het Uwv in voldoende mate toegelicht dat de omstandigheid dat appellante aan beide handen spalken draagt, geen belemmering vormt om deze functies uit te oefenen. Daarvoor verwijst de Raad met name naar het voormelde rapport d.d. 28 januari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige Langius.
5.3. Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en
J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2008.