ECLI:NL:CRVB:2008:BE9745
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van boetenota's wegens schending van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 10 juli 2007. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De rechtbank stelde vast dat de termijn van twee jaar tussen de aankondiging van de boetes en de uitspraak van de rechtbank was overschreden, zonder dat er bijzondere omstandigheden waren die deze overschrijding rechtvaardigden. De rechtbank had de boete met 10% gematigd.
In hoger beroep heeft appellant de vaststelling van de rechtbank betwist dat er sprake was van schending van de redelijke termijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter het oordeel van de rechtbank bevestigd. De Raad stelde vast dat de termijn van twee jaar was overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze termijn rechtvaardigden. De keuze van de rechtbank om de zaken gevoegd te behandelen, was geen reden om aan te nemen dat er bijzondere omstandigheden waren. Ook de proceshouding van de belanghebbende bood geen rechtvaardiging voor de lange duur van de procedure.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht de boetenota's heeft vernietigd op grond van de overschrijding van de redelijke termijn. Het hoger beroep van appellant is afgewezen, en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Tevens is appellant veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende in hoger beroep, begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 augustus 2008.