ECLI:NL:CRVB:2008:BE9551

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4143 MAW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens gebruik van softdrugs tijdens de opleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een militair, verzoeker, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage. Verzoeker was ontslagen wegens het gebruik van softdrugs tijdens zijn opleiding bij de Koninklijke marine. De staatssecretaris van Defensie had op 18 januari 2008 besloten om verzoeker met toepassing van het Algemeen militair ambtenarenreglement wegens wangedrag te ontslaan, een besluit dat na bezwaar werd gehandhaafd. De rechtbank verklaarde het beroep van verzoeker ongegrond, waarop hij een verzoek om voorlopige voorziening indiende om zijn dienstverband te herleven zodat hij zijn opleiding kon voortzetten.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel verzoeker aanvoerde dat hij slechts een eerste constatering van softdrugsgebruik had en dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een waarschuwing, de staatssecretaris een redelijke beleidsbepaling had gevolgd. De voorzieningenrechter stelde vast dat de aanwijzing van de secretaris-generaal van 28 maart 2007, die het drugsbeleid aanscherpte, niet onverbindend was, ook al was er geen overleg met de vakbonden geweest. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, gezien het belang van een drugsvrije krijgsmacht en het feit dat verzoeker op de hoogte was van het drugsbeleid.

De uitspraak van de voorzieningenrechter werd gedaan in aanwezigheid van de griffier M.B. de Gooijer en de zaak werd behandeld op 19 augustus 2008. De beslissing om het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen, werd genomen met inachtneming van de betrokken belangen en de geldende regelgeving.

Uitspraak

08/4143 MAW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Naam verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juni 2008, 08/3441 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 26 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2008. Namens appellant is verschenen mr. M.J. de Haas, werkzaam bij de VBM/NOV.
De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Božilovic, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
2. Verzoeker, als militair aangesteld bij de Koninklijke marine, heeft tijdens zijn opleiding onder diensttijd, in aanwezigheid van een medecursist, softdrugs gebruikt. Hierop heeft de staatssecretaris verzoeker bij besluit van 18 januari 2008, met toepassing van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, wegens wangedrag ontslag verleend met ingang van 1 februari 2008. Dat besluit heeft hij, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 11 april 2008.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: rechtbank), voor zover thans van belang, het door verzoeker tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
4.1. Verzoeker betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat sprake is van een eerste constatering van gebruik door verzoeker van een softdrug, zodat de staatssecretaris overeenkomstig het vanaf 1993 bij de Koninklijke marine gevoerde drugsbeleid had moeten volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Verzoeker betoogt dat de aanwijzing van de secretaris-generaal van 28 maart 2007, waarop de staatssecretaris het gehandhaafde ontslagbesluit heeft gebaseerd en waarin de uitvoering van dat drugsbeleid is aangescherpt, onverbindend is omdat daarover in strijd met artikel 3 van het Besluit georganiseerd overleg Defensie geen overleg met de vakbonden heeft plaatsgevonden. Verzoeker heeft er groot belang bij met spoed zijn opleiding te kunnen vervolgen, zodat verzocht wordt om bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat het dienstverband herleeft.
4.2. De staatssecretaris heeft gewezen op het vanuit operationeel opzicht grote belang van een drugsvrije krijgsmacht. Het personeelsbeleid is dan ook reeds lang daarop gericht.
5.1. In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang.
5.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de staatssecretaris voormelde aanwijzing van de secretaris-generaal heeft onderschreven door deze ter kennisneming toe te zenden aan de leden van de sectorcommissie Defensie bij brief van 24 april 2007 en aan de Voorzitter van Tweede Kamer der Staten-Generaal bij brief van 11 mei 2007. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat de daarin neergelegde hier van belang zijnde aanscherping, die inhoudt dat in alle gevallen van softdrugsgebruik gedurende de diensttijd in aanwezigheid van een collega in beginsel ontslag wegens wangedrag volgt, een redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
5.3. Ook indien zou moeten worden geoordeeld dat over de aanwijzing overleg met de vakbonden had moeten plaatsvinden, kan de omstandigheid dat zulk overleg niet heeft plaatsgevonden, naar voorlopig oordeel niet leiden tot de conclusie dat de staatssecretaris bij de aanwending van zijn ontslagbevoegdheid in het onderhavige geval niet overeenkomstig de aanwijzing heeft mogen besluiten. Bij dat oordeel neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vakbonden over deze aanwijzing - naar tussen partijen niet in geschil is - in ieder geval geen instemmingsrecht toekomt en voorts dat de VBM/NOV in een eerste reactie van 3 mei 2007 op de haar toegezonden aanwijzing geen kanttekeningen heeft geplaatst bij het achterwege laten van een waarschuwing in gevallen als thans aan de orde, terwijl verder niet is gebleken van reacties toentertijd van de overige leden van genoemde sectorcommissie. Ten slotte acht de voorzieningenrechter van belang dat de aanwijzing binnen de defensieorganisatie algemeen bekend is gesteld en dat het verzoeker bekend was dat het gebruik van softdrugs niet wordt getolereerd.
6. Gelet op het voorgaande en op de betrokken belangen bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2008.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) M.B. de Gooijer.
RW