[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2007, 05/325 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemerverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 21 augustus 2008
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2008. Namens appellante is verschenen A. Benlahbib als haar gemachtigde. Het Uwv is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1. Bij uitspraak van 31 augustus 2006 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het door appellante ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar van 9 juni 2004 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het tegen die uitspraak ingediende verzet is bij de aangevallen uitspraak met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb, ongegrond verklaard.
3.1. De Raad dient in het onderhavige geding primair de vraag te beantwoorden of tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld en overweegt daartoe het volgende.
3.2. In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. De aangevallen uitspraak is een dergelijke uitspraak en is derhalve volgens het toepasselijke procesrecht niet vatbaar voor hoger beroep.
3.3. Aan dit appelverbod kan de Raad naar vaste rechtspraak voorbijgaan indien in een geval sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
3.4. Appellante heeft aangevoerd dat het hiervoor genoemde appelverbod buiten toepassing dient te blijven, nu haar gezondheidstoestand snel is verslechterd. Daarbij heeft appellante verzocht om een herkeuring in Nederland, omdat naar haar mening de door het Uwv aangestelde arts in Marokko corrupt is.
3.5. De Raad ziet in hetgeen appellante naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een evidente schending door de rechtbank van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen, op grond waarvan volgens vaste jurisprudentie doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is.
4. Gelet op het voorgaande dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008.