ECLI:NL:CRVB:2008:BE9189

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2876 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een halfwezenuitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellante had een halfwezenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar partner op 10 november 1997. De Svb had in een eerder besluit, gedateerd op 15 maart 2004, de uitkering toegekend met ingang van 1 januari 2002, maar stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht van langer dan één jaar rechtvaardigden. Dit besluit werd door de Svb bevestigd in een bestreden besluit van 24 januari 2005.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW, en dat de Svb niet bevoegd was om af te wijken van de regel dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over periodes die meer dan een jaar voor de aanvraag liggen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar omstandigheden, waaronder haar psychische problemen na het overlijden van haar partner, een bijzonder geval vormden. Ze stelde ook dat ze op medische gronden niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de enkele onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval oplevert. De Raad constateerde dat appellante haar stelling over medische onmogelijkheid niet had onderbouwd met bewijs en dat er geen eerdere aanvraag was aangetoond dan in januari 2003. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van de Svb, zonder veroordeling in proceskosten.

De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, op 21 augustus 2008.

Uitspraak

06/2876 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 april 2006, 05/1070 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 21 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Wudka, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2008. Namens appellante is verschenen mr. M.M.G. Helgers-Crompvoets, kantoorgenoot van mr. Wudka. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Slovacek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante heeft bij de Svb, voor zover in dit geding van belang, een halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd in verband met het overlijden van [E. H.] op 10 november 1997.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2004 heeft de Svb aan appellante een halfwezenuitkering toegekend met ingang van 1 januari 2002. Daarbij heeft de Svb overwogen dat slechts in bijzondere gevallen met een terugwerkende kracht van langer dan één jaar een halfwezenuitkering kan worden toegekend. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de Svb niet gebleken.
1.4. Bij besluit van 24 januari 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen het besluit van 15 maart 2004 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW, zodat de Svb niet de bevoegdheid heeft af te wijken van de bepaling dat het recht op uitkering niet wordt vastgesteld over de periodes gelegen voor een jaar voorafgaand aan de dag waarop de Svb de aanvraag heeft ontvangen.
2.2. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd en aangegeven dat in haar omstandigheden sprake is van een bijzonder geval. Door het plotselinge overlijden van haar partner op 10 november 1997 is zij dermate in psychische problemen gekomen dat zij verslaafd is geraakt aan drugs, waarna haar ouders haar hebben meegenomen naar Marokko. Appellante was, evenmin als haar ouders, op de hoogte van het feit dat zij in aanmerking kon komen voor een uitkering ingevolge ANW. Voorts was zij op medische gronden niet in staat op een eerder moment een uitkering aan te vragen. Subsidiair heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat als datum van haar aanvraag moet gelden 12 april 2002, toen zij zich schriftelijk tot het Bureau voor Sociale Zaken in Rabat heeft gewend.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De Raad kan appellante niet volgen in haar stelling dat sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 33, vierde lid, van de ANW. Daarbij wijst de Raad erop dat ingevolge zijn vaste jurisprudentie de enkele onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval kan opleveren. Hoewel de Raad wel wil aannemen dat appellante in een moeilijke periode is geraakt na het plotselinge overlijden van haar partner, moet de Raad ook constateren dat appellante haar stelling dat zij op medische gronden in de onmogelijkheid verkeerde eerder een aanvraag in te dienen op geen enkele wijze nader met bewijzen heeft onderbouwd. Tevens betrekt de Raad bij dit oordeel dat niet is gebleken dat appellante de aanvraag niet door iemand anders had kunnen laten indienen. Met betrekking tot de subsidiair door appellante betrokken stelling overweegt de Raad dat uit de gedingstukken niet is gebleken van een eerdere aanvraag van appellante dan in januari 2003, zodat de Svb terecht vanaf dat moment met een terugwerkende kracht van één jaar heeft toegekend.
3.3. Nu de door appellante aangevoerde grieven niet kunnen slagen, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
eze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2008.
(get.) H.J. de Mooij.
(get.) W. Altenaar.
OA