ECLI:NL:CRVB:2008:BE9189
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van een halfwezenuitkering met terugwerkende kracht en de beoordeling van bijzondere gevallen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) ongegrond heeft verklaard. Appellante had een halfwezenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar partner op 10 november 1997. De Svb had in een eerder besluit, gedateerd op 15 maart 2004, de uitkering toegekend met ingang van 1 januari 2002, maar stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een terugwerkende kracht van langer dan één jaar rechtvaardigden. Dit besluit werd door de Svb bevestigd in een bestreden besluit van 24 januari 2005.
De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de ANW, en dat de Svb niet bevoegd was om af te wijken van de regel dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld over periodes die meer dan een jaar voor de aanvraag liggen. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar omstandigheden, waaronder haar psychische problemen na het overlijden van haar partner, een bijzonder geval vormden. Ze stelde ook dat ze op medische gronden niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de enkele onbekendheid met wettelijke voorschriften geen bijzonder geval oplevert. De Raad constateerde dat appellante haar stelling over medische onmogelijkheid niet had onderbouwd met bewijs en dat er geen eerdere aanvraag was aangetoond dan in januari 2003. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en de beslissing van de Svb, zonder veroordeling in proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, op 21 augustus 2008.