ECLI:NL:CRVB:2008:BE9094

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5194 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en de betrouwbaarheid van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS)

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 augustus 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit van appellant vernietigd. Betrokkene, die zich op 22 april 1998 ziek meldde, ontving sinds 21 april 1999 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant trok deze uitkering per 8 april 2005 in, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Betrokkene stelde dat zijn beperkingen waren onderschat en dat er aanleiding was voor een urenbeperking.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de argumenten van appellant beoordeeld. Appellant voerde aan dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voldoende signaleringen biedt en dat de relatie tussen belastbaarheid en belasting van de functies inzichtelijk is. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet kon worden gevolgd in haar bezwaren tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De Raad concludeerde dat de onderbouwing van de arbeidskundige grondslag in het hoger beroep voldoende deugdelijk was, maar dat het bestreden besluit, ondanks de eerdere oordelen, voor vernietiging in aanmerking kwam. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J. Riphagen als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008, in tegenwoordigheid van griffier W.R. de Vries.

Uitspraak

06/5194 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 augustus 2006, 05/1031 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 8 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Appellant heeft bij brief van 2 april 2008 nadere stukken ingezonden alsmede een rapport van dezelfde datum van de bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Betrokkene is niet verschenen. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door A.G.G. Schoonderbeek.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene, werkzaam als hoofd van de afdeling onderzoek en statistiek van [naam werkgever], heeft zich op 22 april 1998 ziek gemeld in verband met infecties, hoofdpijn en vermoeidheidsklachten. Appellant heeft hem per 21 april 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Bij besluit van 7 februari 2005 heeft appellant deze uitkering ingetrokken per 8 april 2005 omdat de mate van arbeidsongeschiktheid moet worden gesteld op minder dan 15%. Het namens betrokkene tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft appellant na rapportage van de bezwaarverzekeringsarts E. Khoe, bij besluit van 28 juli 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1. Namens betrokkene is beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarbij is - evenals in bezwaar - met name gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er, gelet op de informatie van zijn behandelende artsen, aanleiding is tot het stellen van een urenbeperking.
3.1. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens heeft de rechtbank appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en appellant opgedragen het betaalde griffierecht aan betrokkene te vergoeden. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld, dat het medisch onderzoek voldoende degelijk en zorgvuldig is te achten, met name ook omdat de bezwaarverzekeringsarts de voorhanden informatie uit de behandelende sector in voldoende mate heeft meegewogen. Ook is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de in de Functionele Mogelijkhedenlijst opgenomen beperkingen als juist moeten worden aangemerkt.
3.2. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen, dat het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) nog steeds bij de geautomatiseerde vergelijking lacunes vertoont. Naar het oordeel van de rechtbank is het CBBS (ook in het onderhavige geval) onvoldoende betrouwbaar omdat bij de zogenoemde matchende punten signaleringen kunnen ontbreken en omdat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de geselecteerde functies op de niet-matchende beoordelingspunten voor betrokkene geschikt zijn. Het bestreden besluit moet dan ook in strijd worden geacht met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Appellant heeft in hoger beroep - kort weergegeven - benadrukt, dat ook in het nieuwe systeem wel steeds waar nodig signaleringen verschijnen en dat in dit systeem de relatie tussen belastbaarheid van de betrokkene en de belasting van de geduide functies wel voldoende inzichtelijk is. Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
5.1. De Raad heeft in zijn uitspraken van 12 oktober 2006, onder meer LJN AY9971, AY9973, AY9974, AY9976 en AY9980, genoegzaam aannemelijk geacht, dat het aangepaste CBBS, zowel bij de matchende als de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de verzekerde in de geselecteerde functies, alle onderkent en signaleert. Met dit onderkennen en signaleren wordt bereikt dat voor alle betrokkenen op betrekkelijk eenvoudige wijze duidelijk is, dat een gemotiveerde toelichting noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de desbetreffende functies.
5.2. De rechtbank kan derhalve niet worden gevolgd in haar, in algemene bewoordingen gestelde, bezwaren tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5.3. Resteert nog het antwoord op de vraag - waaraan de rechtbank niet is toegekomen - of de arbeidskundige grondslag van bedoeld besluit in het onderhavige geval als voldoende deugdelijk kan worden aangemerkt. Gelet op het in beroep overgelegde rapport van 14 oktober 2005 van N. van Rhee en het eerder genoemde rapport van 2 april 2008 van dezelfde arbeidsdeskundige moet worden vastgesteld, dat voldoende gemotiveerd inzicht is geboden in de geschiktheid van de geselecteerde functies voor betrokkene. Nu een als voldoende deugdelijk aan te merken onderbouwing eerst in de fase van het (hoger) beroep is verkregen, komt het bestreden besluit, ondanks het onder 5.2. gestelde, voor vernietiging in aanmerking. Wel bestaat er aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de Raad niet gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met dien verstande dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en de door de rechtbank gegeven opdracht aan de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen wordt vernietigd.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en J.Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
IJ