ECLI:NL:CRVB:2008:BE8710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5906 WAO + 07-183 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid van functies na medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die voor zijn uitval op 11 december 2000 werkzaam was als aandelen-analist. De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant had een uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vanwege RSI-klachten en een kwaadaardige aandoening. Na een heronderzoek door verzekeringsarts A.E.M.M. Cosemans in 2002, werd appellant geschikt geacht voor werkzaamheden die de arm niet overbelasten. Dit leidde tot een herziening van de WAO-uitkering per 4 april 2003 naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.

In bezwaar heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsklasse opnieuw vastgesteld op 65 tot 80% na hernieuwde vaststelling van het maatmaninkomen. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het Uwv in zijn rapportage van 6 oktober 2006 voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de geschiktheid van de voorgehouden functies. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat hij energetisch zwaarder beperkt is dan aangenomen en niet langer dan zes uur per dag kan werken. De Raad heeft echter geen zelfstandige grieven tegen het bestreden besluit 2 gevonden en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van appellant tegen het besluit op bezwaar ongegrond wordt verklaard.

De Raad concludeert dat het Uwv de medische grondslag van de herziening van de WAO-uitkering voldoende heeft onderbouwd en dat er geen aanleiding is om een deskundige te benoemen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, voor zover deze is aangevochten, en het beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 oktober 2006 wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

06/5906 WAO + 07/183 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2006, 04/522 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Gardeslen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en heeft een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 27 oktober 2006 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2008, waar appellant en zijn gemachtigde - met kennisgeving - niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Vansen - van Winden.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, die voor zijn uitval op 11 december 2000 werkzaam was als aandelen-analist, is door het Uwv in verband met RSI klachten en een kwaadaardige aandoening een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. Appellant is op 18 oktober 2002 in het kader van een heronderzoek onderzocht door de verzekeringsarts A.E.M.M. Cosemans. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant geschikt te achten was voor werkzaamheden die de arm niet overbelasten. De verzeke-ringsarts heeft medisch geen reden gezien voor een duurbeperking en heeft de functionele mogelijkheden van appellant vastgelegd in de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 november 2002. De arbeidsdeskundige concludeerde na functie-duiding dat er een verlies aan verdiencapaciteit resteerde van 50,2%, waarop het Uwv bij besluit van 8 mei 2003 de WAO-uitkering van appellant per 4 april 2003 heeft herzien naar de klasse 45 tot 55%.
3. In bezwaar is door het Uwv na hernieuwde vaststelling van het maatmaninkomen geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit op 65,5% vastgesteld diende te worden, waarna het Uwv bij het besluit op bezwaar van 6 januari 2004 (bestreden besluit 1) het tegen het besluit van 8 mei 2003 gemaakte bezwaar gegrond heeft verklaard en de WAO-uitkering heeft herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 65 tot 80%.
4. De rechtbank heeft in hetgeen in beroep is aangevoerd, en in de overgelegde rappor-tage van de neuroloog J.W. Stenvers van 18 juni 2004, geen aanleiding gezien om de medische grondslag van bestreden besluit 1 voor onjuist te houden. Wat de arbeids-kundige grondslag van bestreden besluit 1 betreft heeft de rechtbank overwogen dat het besluit een deugdelijke motivering of toelichting ontbeerde en in rechte geen stand kon houden. De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, het besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en heeft het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft tot slot een proceskostenveroordeling en een griffierechtvergoeding uitgesproken.
5. Appellant heeft in hoger beroep gesteld energetisch zwaarder beperkt te zijn dan door het Uwv is aangenomen en niet langer dan zes uur per dag arbeid te kunnen verrichten. Verder heeft appellant gesteld dat zijn RSI klachten hem beletten langer dan een half uur tot een uur per dag met toetsenbord of muis te werken. Appellant acht zich niet in staat deze handelingen gedurende vier uur per dag uit te voeren zoals vastgelegd in de FML van 26 november 2002. Tot slot heeft appellant de Raad verzocht een deskundige te benoemen.
6. In zijn ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 27 oktober 2006 (betreden besluit 2) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de door de bezwaar-arbeidsdeskundige R.E.T. Peters bij rapportage van 6 oktober 2006 gegeven nadere toelichting voor de geschiktheid van de voorgehouden functies, de eerder vastgestelde arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% ongewijzigd gehandhaafd.
De Raad overweegt als volgt.
7. De bezwaarverzekeringsarts O.J. van Kempen heeft na eigen onderzoek en na kennis-neming van de in bezwaar toegezonden informatie van de bedrijfsarts P.A.M. Marijen aanleiding gezien de door verzekeringsarts Cosemans voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 26 november 2002 te onderschrijven. Ook de in beroep overgelegde rapportage van neuroloog Stenvers van 18 juni 2004 heeft het Uwv geen aanleiding gegeven zijn in bezwaar ingenomen standpunt te herzien.
De Raad ziet in hetgeen in hoger beroep door appellant is aangevoerd onvoldoende aanleiding om het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van bestreden besluit 1 niet te volgen. De Raad heeft in de gedingstukken geen onder-bouwing gevonden voor de door appellant geclaimde energetische beperkingen. Uit het door appellant bij de bezwaarverzekeringsarts gepresenteerde dagverhaal blijkt dat appellant een dagritme aan kan houden waarin rustmomenten ontbreken. Ook de door appellant geraadpleegde neuroloog Stenvers heeft geen indicatie gezien voor een duurbeperking. Met betrekking tot hetgeen appellant gesteld heeft over het werken met toetsenbord en muis verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraak dienaangaande heeft overwogen. De Raad kan zich vinden in deze over-wegingen en maakt deze tot de zijne.
De Raad ziet tot slot geen aanleiding een deskundige te benoemen.
8. Het Uwv heeft bij het ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank genomen bestreden besluit 2 te kennen gegeven de aan bestreden besluit 1 neergelegde arbeids-kundige grondslag niet langer te handhaven.
De Raad zal met overeenkomstige toepassing in hoger beroep van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bestreden besluit 2 in de procedure betrekken.
9. De Raad is van oordeel dat het Uwv bij rapportage van 6 oktober 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige R.E.T. Peters alsnog een afdoende onderbouwing gegeven heeft voor de geschiktheid van de aan appellant voorgehouden functies. De Raad merkt daarbij op dat appellant geen zelfstandige grieven tegen bestreden besluit 2 heeft aangevoerd.
10. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en dat het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard moet worden.
11. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 27 oktober 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
BP