ECLI:NL:CRVB:2008:BE2728
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de toeslag en procesbelang in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, wonende in Izmir, Turkije, tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 september 2006. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep, dat betrekking heeft op de beëindiging van een toeslag op grond van de Toeslagenwet. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 28 november 2000, waarin zijn recht op toeslag over een periode van drie jaar werd afgebouwd. De appellant ontving in 2001 nog 2/3 van de toeslag, in 2002 nog 1/3, waarna de toeslag per 1 januari 2003 zou worden beëindigd. Appellant maakte bezwaar tegen de beëindiging van de toeslag, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
Tijdens de zitting op 19 juni 2008 was de appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A.P. Prinsen. De Raad overwoog dat het Uwv de rechtsgevolgen van het belastende besluit van 28 november 2000 volledig ongedaan had gemaakt, waardoor de appellant geen procesbelang meer had bij een beoordeling van het bestreden besluit. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat het beroep van de appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat er geen belang meer was bij de beoordeling van het besluit. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.
De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe, en werd openbaar uitgesproken op 14 augustus 2008. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarmee de beëindiging van de toeslag werd bekrachtigd.