ECLI:NL:CRVB:2008:BE0075

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5159 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van WAO-uitkering met betrekking tot arbeidskundige grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2006. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De zaak betreft de herziening en intrekking van de WAO-uitkering van betrokkene, die in hoger beroep geen verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de zitting op 20 juni 2008 was betrokkene aanwezig, bijgestaan door zijn echtgenote.

De Centrale Raad heeft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit beoordeeld. De rechtbank had eerder geconstateerd dat de medische grondslag van het besluit voldoende was onderbouwd, maar had twijfels over de arbeidskundige grondslag. De Raad heeft de bezwaren van de rechtbank tegen het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) besproken. De Raad concludeert dat de rechtbank niet kan worden gevolgd in haar oordeel dat de fundamentele bezwaren tegen het CBBS ook gelden voor de nieuwe release van het systeem.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanpassingen aan het CBBS voldoende zijn om de eerder geconstateerde gebreken op te heffen. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende heeft onderbouwd dat de belastbaarheid van betrokkene in de geselecteerde functies wordt overschreden. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

06/5159 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 27 juli 2006, 04/1267 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellant was vertegenwoordigd door J. van Dalfsen. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote.
II. OVERWEGINGEN
1. Het inleidende beroep is gericht tegen het besluit van 30 november 2004 (bestreden besluit) van appellant tot herziening van de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 11 juni 2003 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25% en intrekking van die uitkering per
1 december 2004.
2. Appellant is in hoger beroep gekomen van de aangevallen uitspraak waarbij de rechtbank het door betrokkene ingestelde beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit vernietigd met opdracht tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar alsook bepalingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich kunnen stellen achter de medische grondslag van het bestreden besluit.
3.1 Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank onder verwijzing naar haar uitspraken van 13 januari 2006 (LJN: AU9706 en AU9707) overwogen dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad tegen het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft geuit in zijn uitspraken van 9 november 2004 ook nog gelden voor het door appellant naar aanleiding van die uitspraken aangepaste CBBS, de zogeheten nieuwe release van het CBBS.
3.2 De rechtbank heeft overwogen dat ook in het onderhavige geval bij de geautomatiseerde vergelijking van beoordelingspunten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) met de daarmee overeenkomende punten van de functiebelasting markeringen ontbreken waar deze wel hadden moeten verschijnen. Het gaat om de situatie dat voor een beoordelingspunt van de FML de normaalwaarde geldt en de functie een bijzondere belasting kent op het overeenkomende punt van de functiebelasting. Bij wijze van voorbeeld heeft de rechtbank erop gewezen dat voor betrokkene op het punt “huidcontact” (FML-rubriek 3, nummer 4) de normaalwaarde geldt, terwijl in een aantal van de geselecteerde functies op het overeenkomende punt een bijzondere belasting geldt. Het resultaat functiebeoordeling toont hier echter geen markering. Ook op een groot aantal andere FML-beoordelingspunten geldt de normaalwaarde en bestaat er een bijzondere belasting op de daarmee overeenkomende punten van de functiebelasting, zonder dat een markering verschijnt. Daaruit vloeit volgens de rechtbank voort dat de geautomatiseerde vergelijking in dit geval onvoldoende zekerheid biedt of betrokkene op de punten die worden vergeleken geschikt is voor de geselecteerde functie. Voorts dient naar het oordeel van de rechtbank bij ieder niet-matchend beoordelingspunt te worden toegelicht of de geselecteerde functies ook op dat punt geschikt zijn.
4. Appellant is tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat de belastbaarheid van betrokkene in de geduide functies wordt overschreden. Voorts neemt appellant stelling tegen de zienswijze van de rechtbank dat ook aan de nieuwe release van het CBBS nog structurele gebreken kleven, als aangegeven door de rechtbank.
5. De Raad stelt vast dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en dat het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. Mede gelet op het verhandelde ter zitting, waar betrokkene en zijn echtgenote in het bijzonder nog zijn ingegaan op de invloed van het bestreden besluit op hun leefomstandigheden, beperkt de Raad zich tot de beoordeling van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
5.1 De Raad overweegt dat met de inmiddels door de Raad na de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot het aangepaste CBBS gewezen nadere uitspraken, waarvan in het bijzonder de uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN: AY9971, 9974, 9976 en 9980), de door de rechtbank beschreven (principiële) bezwaren grotendeels reeds tot een beoordeling door de Raad hebben geleid, waarbij geldt dat die bezwaren in overwegende mate door de Raad niet worden gedeeld.
5.2 De Raad heeft, voor zover hier van belang, in zijn vorengenoemde uitspraken van 12 oktober 2006 blijk gegeven van het oordeel dat met de naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte systeemaanpassingen, zoals deze zijn beschreven in de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, de aan het CBBS klevende gebreken in voldoende mate zijn opgeheven.
5.3 De Raad heeft het genoegzaam aannemelijk geacht dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert. Dit zal zich doorgaans kunnen voordoen indien een verzekerde door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde.
5.4 Hierbij overweegt de Raad nog, naar aanleiding van de overwegingen van de rechtbank in de aangevallen uitspraak, dat hij in zijn uitspraak van 1 februari 2008 (LJN: BC3237) heeft blijk gegeven van de opvatting dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om zijn hiervoor weergegeven oordeel over het aangepaste CBBS niet langer juist te achten vanwege het gebruik van het begrip bijzondere belasting.
5.5 Voor de Raad staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene beperkt wordt geacht op een bepaald aspect, het zich voordoen van een bijzondere belasting in een functie op datzelfde aspect ertoe leidt dat die functie, zo deze niet automatisch door het systeem is verworpen, op het resultaat eindselectie steeds van een signalering wordt voorzien, ten teken van een mogelijke overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene op dit punt.
5.6 Eveneens staat voldoende vast dat in gevallen waarin de betrokkene op een bepaald aspect niet beperkt wordt geacht en dus belastbaar wordt geacht op het niveau van de normaalwaarde, het zich voordoen in een functie van een bijzondere belasting op datzelfde aspect, mede gegeven de aan het begrip bijzondere belasting toegekende specifieke betekenis, in het algemeen niet betekent dat sprake is van een mogelijke, ten onrechte niet gesignaleerde, overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, zijnde de normaalwaarde.
5.7 De rechtbank kan aldus niet worden gevolgd in haar oordeel dat de meest fundamentele bedenkingen die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 tegen het CBBS heeft geformuleerd, ook nog gelden voor de nieuwe release van het CBBS.
5.8 Hetgeen onder 5 tot en met 5.8 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het inleidende beroep tegen het bestreden besluit ongegrond dient te worden verklaard.
5.9 De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en C.W.J. Schoor en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) M. Lochs.
CB