ECLI:NL:CRVB:2008:BD9730

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6578 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verhoging WAO-uitkering op grond van verschillende ziekteoorzaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uwv om de WAO-uitkering te verhogen aan de orde is. Appellante ontving een WAO-uitkering die was berekend naar de klasse van 25 tot 35%. Op 19 november 1999 meldde zij zich ziek met toegenomen klachten. Het Uwv weigerde echter om de uitkering per 17 november 2000 te verhogen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dit besluit werd in een later bestreden besluit bevestigd, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen verhoging van de WAO-uitkering had toegekend, omdat de gestelde toegenomen klachten voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor de uitkering was verleend. Appellante stelde in hoger beroep dat haar polsklachten, die al in 1998 bestonden, waren toegenomen. Ze overhandigde een schrijven van haar arts, waarin deze afwijkingen werden bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de klachten van appellante niet relevant waren voor de beoordeling, omdat de uitkering was toegekend voor een andere ziekteoorzaak.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2008, waarbij de Raad concludeerde dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde oorzaak als de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid, zoals vereist door artikel 39a van de WAO.

Uitspraak

06/6578 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2006, 06/2644 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Stoppelenburg, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. C.F. Sitvast.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een WAO-uitkering berekend naar de klasse van 25 tot 35%.
1.2 Appellante heeft zich op 19 november 1999 ziek gemeld met toegenomen klachten.
2.1 Bij besluit van 3 oktober 2001 heeft het Uwv geweigerd per 17 november 2000 de WAO-uitkering te verhogen omdat er geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid per 19 november 1999.
2.2. Bij besluit van 30 september 2003 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2001 ongegrond verklaard.
3.1.1. Appellante heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 5 april 2005 (03/5624) heeft de rechtbank het beroep in zoverre het gericht is tegen de weigering om artikel 39a van de WAO toe te passen niet-ontvankelijk verklaard omdat het bestreden besluit geen beslissing op bezwaar ter zake bevat. Voor het overige is het beroep ongegrond verklaard.
3.1.2. Bij uitspraak van 23 december 2005 (05/3011 WAO) heeft de Raad die uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover die ziet op de niet-ontvankelijkheidverklaring en teruggewezen naar de rechtbank voor een inhoudelijke beoordeling. Voor het overige is die uitspraak bevestigd.
3.2 Bij uitspraak van 9 oktober 2006 heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht geen verhoging van de WAO-uitkering in verband met de ziekmelding met toegenomen klachten per 19 november 1999 op grond van artikel 39a van de WAO heeft toegekend, omdat de gestelde toegenomen klachten een andere ziekteoorzaak hebben dan waarvoor appellante een WAO-uitkering toegekend heeft gekregen. Het beroep is ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat haar reeds in 1998 bestaande polsklachten zijn toegenomen. Zij heeft een schrijven van de arts A.A. van Grieken van 28 september 2001 overgelegd waarin deze melding maakt van afwijkingen aan de pols. Die afwijkingen spelen volgens hem al lange tijd.
5.1 De Raad overweegt als volgt. In het eerste lid van artikel 39a van de WAO is bepaald dat ter zake van toeneming van de arbeidsongeschiktheid die intreedt binnen vijf jaar na de datum van toekenning of herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering en die voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten, herziening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering steeds plaatsvindt, zodra de toegenomen arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
5.2. Niet in geschil is dat de WAO-uitkering aan appellante is toegekend vanwege beperkingen als gevolg van hyperventilatie(-klachten). Appellante heeft zich per 19 november 1999 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld wegens polsklachten.
Gelet op artikel 39a van de WAO is er geen sprake van dat de gestelde toeneming van de arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid ter zake waarvan uitkering wordt genoten.
5.3. Nu de uitkering aan appellante voor een andere ziekteoorzaak dan polsklachten is toegekend, zijn de door haar ingebrachte stukken waarmee zij heeft willen aantonen dat haar klachten zijn toegenomen, niet relevant. De Raad laat deze stukken dan ook verder onbesproken.
6. Gelet op het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) A. Wit.
TM