ECLI:NL:CRVB:2008:BD9730
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering verhoging WAO-uitkering op grond van verschillende ziekteoorzaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de weigering van het Uwv om de WAO-uitkering te verhogen aan de orde is. Appellante ontving een WAO-uitkering die was berekend naar de klasse van 25 tot 35%. Op 19 november 1999 meldde zij zich ziek met toegenomen klachten. Het Uwv weigerde echter om de uitkering per 17 november 2000 te verhogen, omdat er geen sprake zou zijn van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Dit besluit werd in een later bestreden besluit bevestigd, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht geen verhoging van de WAO-uitkering had toegekend, omdat de gestelde toegenomen klachten voortkwamen uit een andere ziekteoorzaak dan waarvoor de uitkering was verleend. Appellante stelde in hoger beroep dat haar polsklachten, die al in 1998 bestonden, waren toegenomen. Ze overhandigde een schrijven van haar arts, waarin deze afwijkingen werden bevestigd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de klachten van appellante niet relevant waren voor de beoordeling, omdat de uitkering was toegekend voor een andere ziekteoorzaak.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 25 juli 2008, waarbij de Raad concludeerde dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortkwam uit dezelfde oorzaak als de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid, zoals vereist door artikel 39a van de WAO.