ECLI:NL:CRVB:2008:BD9666

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4126 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 9 juli 2001 arbeidsongeschikt was door arm-, rug- en stemmingsklachten, ontving vanaf 8 juli 2002 een WAO-uitkering. Deze uitkering werd per 28 februari 2005 beëindigd door het Uwv, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de medische advisering die aan het besluit ten grondslag lag, niet in strijd was met de zorgvuldigheidsvereisten en dat het besluit op een juiste medische grondslag berustte.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ze voerde aan dat haar behandelend psychiater, L. Tan, had aangegeven dat werkaanvaarding voor haar gecontraïndiceerd was, terwijl het Uwv dit standpunt niet volgde. De Raad heeft de beschikbare rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de vastgestelde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

De Raad oordeelde dat de rapportages van de klinisch psycholoog Vallons, die door appellante waren ingediend, niet voldoende steun boden voor haar stelling dat haar beperkingen op de datum in geding, 28 februari 2005, waren onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.668,-- bedroegen, en werd het griffierecht van € 142,-- vergoed.

Uitspraak

06/4126 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 6 juni 2006, 05/1614 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 5 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. van Buuren, advocaat te Weert, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 19 december 2006 is namens appellante een verslag overgelegd van een psychodiagnostisch onderzoek, verricht door R. Vallons, klinisch psycholoog te Diest (België), gedateerd 10 november 2006. Van de zijde van het Uwv is hierop gereageerd bij brief van 8 februari 2007.
Het Uwv heeft bij brief van 5 februari 2007 een arbeidskundige rapportage, gedateerd 3 februari 2007, overgelegd.
Bij brief van 29 november 2007 is namens appellante wederom een verslag overgelegd van een psychodiagnostisch onderzoek door Vallons voornoemd, gedateerd 6 november 2007. Op dit verslag is van de zijde van het Uwv gereageerd bij brief van 11 december 2007.
De Raad heeft het Uwv bij brief van 29 januari 2008 enige vragen voorgelegd, die door het Uwv bij brief van 19 maart 2008 zijn beantwoord.
Bij brief van 8 februari 2008 is namens appellante een nader stuk toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot] en mr. Van Buuren voornoemd; zij heeft als deskundige meegebracht meergenoemde Vallons. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.J.M.H. Lagerwaard.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante is op 9 juli 2001 wegens arm-, rug- en stemmingsklachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als productiemedewerker. In verband daarmee heeft het Uwv aan appellante met ingang van 8 juli 2002 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 27 december 2004 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante per 28 februari 2005 beëindigd. Bij besluit van 5 september 2005 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 december 2004 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 5 september 2005 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat de medische advisering die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt niet in strijd is te achten met de zorgvuldigheidsvereisten en dat het besluit, gelet op de voorhanden zijnde gegevens, berust op een juiste, althans toereikende, medische grondslag. Voorts heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rapportages van de arbeidsdeskundige J. van Wylick en de bezwaararbeidsdeskundige P.M.J. Kursten, overwogen geen reden te zien om te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Het bestreden besluit moet dan ook naar het oordeel van de rechtbank voor juist worden gehouden.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangegeven van mening te zijn dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit als juist, althans toereikend, heeft aangemerkt. Zij is van mening dat haar medische beperkingen bij het bestreden besluit zijn onderschat. Met name heeft zij er daarbij op gewezen dat de haar behandelend psychiater L. Tan, anders dan de rechtbank en het Uwv hebben aangenomen, werkaanvaarding voor haar gecontraïndiceerd acht, terwijl de bezwaarverzekeringsarts, zich daarbij beroepende op het rapport van de klinisch psycholoog M.P. Steger van
30 juli 2005, juist meent dat werkaanvaarding voor appellante niet gecontraïndiceerd is. Appellante is van mening dat zij op grond van objectief vast te stellen medische redenen volledig arbeidsongeschikt is en heeft de Raad verzocht om alsnog een nader onderzoek door een deskundige te gelasten. Zij heeft ter onderbouwing van haar stellingen de in rubriek I genoemde verklaringen van Vallons ingezonden.
4. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat aan de medische beperkingen van appellante bij het bestreden besluit voldoende recht wordt gedaan, nu er bij het vaststellen van die beperkingen rekening is gehouden met de beschikbare informatie van de behandelend psychiater Tan, alsmede met het op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts uitgebrachte rapport van Steger, die een matig ernstige depressie heeft vastgesteld. Voorts is van de zijde van het Uwv aangegeven in de in hoger beroep ingebrachte rapporten van Vallons geen aanleiding te zien om van het ingenomen standpunt ter zake van de ten aanzien van appellante vastgestelde medische beperkingen terug te komen. Tot slot heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld met de in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapportages te hebben voldaan aan de eisen die blijkens de jurisprudentie van de Raad aan de toelichting en onderbouwing van de arbeidskundige grondslag worden gesteld.
5. Het oordeel van de Raad.
5.1. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit, wat de medische grondslag betreft, kan worden gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde rapportages van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, en hij stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank in de aangevallen uitspraak aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad wijst er op dat de bezwaarverzekeringsarts zich mede heeft gebaseerd op het door de klinisch psycholoog Steger op verzoek van de bezwaarverzekeringsarts verrichte onderzoek van appellante en ook hij ziet in hetgeen door appellante tegen de bevindingen en conclusies van Steger is ingebracht onvoldoende aanleiding om te oordelen dat de bezwaarverzekeringsarts deze bevindingen en conclusies ten onrechte of op een onjuiste wijze in zijn rapportage heeft meegenomen.
De Raad ziet voorts in de in hoger beroep ingebrachte verklaringen van Vallons, noch in de ter zitting door deze deskundige afgelegde verklaring, genoegzaam steun voor de stelling van appellante dat bij het bestreden besluit de ten aanzien van haar aan te nemen beperkingen op de datum in geding, te weten 28 februari 2005, zijn onderschat. De Raad merkt daartoe op dat de verklaringen van Vallons zien op de gezondheidstoestand van appellante op de data waarop zij door Vallons is onderzocht, te weten 10 november 2006 en 6 november 2007, en niet op de datum in geding, 28 februari 2005, terwijl deze rapporten naar zijn oordeel ook meer lijken te zijn gebaseerd op de door appellante aangegeven klachten en minder op een objectief-medisch onderbouwd beeld van de ten aanzien van appellante in aanmerking te nemen beperkingen voor het verrichten van arbeid. De Raad ziet tot slot in al hetgeen door appellante is aangevoerd, afgezet tegen het geheel van de voorhanden zijnde gegevens, onvoldoende grond om een deskundige te benoemen voor het alsnog verrichten van een nader onderzoek.
5.2. Wat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit betreft, is de Raad van oordeel dat het Uwv pas met de in hoger beroep ingebrachte arbeidskundige rapporten van 7 maart 2008 en 18 maart 2008 genoegzaam heeft toegelicht en onderbouwd dat de aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn te achten voor appellante. De Raad ziet hierin aanleiding om de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep, begroot op € 644,-- terzake van kosten van rechtsbijstand, en op
€ 644,-- terzake van kosten van rechtsbijstand in hoger beroep en, gelet op het namens appellante ingevulde formulier proceskosten, op € 380,-- als kosten voor de meegebrachte deskundige, in totaal € 1.668,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.668,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
CB