ECLI:NL:CRVB:2008:BD9666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- H.G. Rottier
- H. Bedee
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die het beroep tegen de intrekking van haar WAO-uitkering ongegrond verklaarde. Appellante, die sinds 9 juli 2001 arbeidsongeschikt was door arm-, rug- en stemmingsklachten, ontving vanaf 8 juli 2002 een WAO-uitkering. Deze uitkering werd per 28 februari 2005 beëindigd door het Uwv, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de medische advisering die aan het besluit ten grondslag lag, niet in strijd was met de zorgvuldigheidsvereisten en dat het besluit op een juiste medische grondslag berustte.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ze voerde aan dat haar behandelend psychiater, L. Tan, had aangegeven dat werkaanvaarding voor haar gecontraïndiceerd was, terwijl het Uwv dit standpunt niet volgde. De Raad heeft de beschikbare rapportages van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv voldoende had onderbouwd dat de vastgestelde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
De Raad oordeelde dat de rapportages van de klinisch psycholoog Vallons, die door appellante waren ingediend, niet voldoende steun boden voor haar stelling dat haar beperkingen op de datum in geding, 28 februari 2005, waren onderschat. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om een deskundige te benoemen voor nader onderzoek. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.668,-- bedroegen, en werd het griffierecht van € 142,-- vergoed.