ECLI:NL:CRVB:2008:BD9567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6771 ZFW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid hoger beroep inzake vergoeding knie-prothese

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zij verzocht om vergoeding voor de plaatsing van een halve knie-prothese. Appellante, geboren op 18 oktober 1928, heeft sinds 2004 knieklachten en heeft verschillende zorgverleners geraadpleegd. Op 2 februari 2005 heeft zij een aanvraag ingediend bij CZ voor de implantatie van een halve knie-prothese door prof. dr. M. Martens. Deze aanvraag werd door CZ afgewezen op 4 februari 2005, waarna appellante op 6 juni 2005 een hele knie-prothese kreeg geplaatst door dezelfde arts.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de aanvraag en de daaropvolgende besluitvorming door CZ zich richtten op de halve knie-prothese, terwijl appellante in werkelijkheid een hele knie-prothese heeft gekregen. De Raad concludeert dat de vraag of de hele knie-prothese vergoed moet worden, buiten de reikwijdte van het geding valt, dat enkel betrekking had op de halve knie-prothese. Hierdoor heeft appellante geen procesbelang bij de beoordeling van de afwijzing van de halve knie-prothese, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep.

Daarnaast heeft de Raad het beroep van appellante op schending van de redelijke termijn afgewezen, omdat de termijn niet is overschreden. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 6 augustus 2008, waarbij de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

06/6771 ZFW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van :
[appellante], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 25 oktober 2006, 06/1092 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen :
appellante
en
de onderlinge waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A., als rechtsopvolgster van de Stichting Centrale Zorgverzekeraars, (hierna: CZ), gevestigd te Tilburg
Datum uitspraak: 6 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante, heeft mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
CZ heeft een verweerschrift ingediend.
Zowel CZ als appellante hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008. Appellante was aanwezig, bijgestaan door mr.drs. Duijsters. CZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir, juridisch medewerker bij CZ.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren op 18 oktober 1928, heeft zich in verband met sinds 2004 bestaande knieklachten onder behandeling gesteld van verschillende zorgverleners.
1.2. Bij aanvraagformulier van 2 februari 2005 heeft appellante aan CZ verzocht om toestemming voor implantatie van een halve knie-prothese door prof. dr. M. Martens, verbonden aan de Eeuwfeestkliniek Monica te Antwerpen (België).
1.3. CZ heeft deze aanvraag bij besluit van 4 februari 2005 afgewezen.
1.4. Op 6 juni 2005 is appellante door prof. dr. Martens geopereerd.
1.5. CZ heeft het bezwaar tegen het besluit van 4 februari 2005 bij besluit van 21 maart 2006 overeenkomstig het advies van het College voor zorgverzekeringen (hierna: Cvz) van 10 maart 2006 ongegrond verklaard. Daarbij heeft CZ zich - onder verwijzing naar de bevindingen van de medisch adviseur H. Janssen van CZ van 4 en 31 mei 2005 - op het standpunt gesteld dat een medische indicatie voor de aangevraagde halve knie-prothese ontbreekt.
2.1 De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 21 maart 2006 bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2.2. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en CZ heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3. Appellante heeft op 22 februari 2008 een brief van prof. dr. Martens van 21 februari 2008 ingezonden waarin het volgende is vermeld:
‘Patiënte werd gezien op 30/3/2005 en werd geopereerd op 6/6/2005 in verband met uitgesproken knieklachten en beperking van functie en beweeglijkheid van de rechter knie. Bij deze patiënte werd aanvankelijk geopteerd voor een unicompartimenteel implantaat. Gezien deze ingreep bleek dat ook het andere compartiment reeds arthrotische veranderingen vertoonde, werd geopteerd voor een bicompartimentaal knie-implantaat.’
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De Raad stelt vast dat appellante door middel van haar aanvraag toestemming aan CZ heeft gevraagd voor plaatsing van een halve knie-prothese door prof. dr. Martens. Uit diens door appellante ingezonden brief van 21 februari 2008 en uit hetgeen ter zitting van de Raad door partijen naar voren is gebracht, blijkt dat bij appellante op 6 juni 2005 niet een halve knie-prothese maar een hele knie-prothese is geplaatst.
3.3. De Raad stelt vast dat CZ bij zijn beoordeling is uitgegaan van de aangevraagde halve knie-prothese. De medisch adviseur H. Janssen, die werkzaam is bij CZ, heeft zich blijkens haar rapportages van 4 mei en 31 mei 2005 gericht op de (medische) beoordeling van een halve knie-prothese en niet op de door prof. dr. Martens verrichte hele knie-prothese. Janssen heeft bij haar beoordeling informatie berokken van de behandelend artsen en de fysiotherapeut van appellante, alsmede een publicatie uit het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Op basis hiervan is zij tot de conclusie gekomen dat een medische indicatie voor een halve knie-prothese ontbreekt.
3.4. Op grond van de beschikbare gegevens stelt de Raad vast dat appellante vergoeding wenst van de behandeling door prof. dr. Martens waarbij een hele knie-prothese is geplaatst. Nu de aanvraag plaatsing van een halve knie-prothese betrof en het besluitvormingsproces was gebaseerd op plaatsing van een halve knie-prothese komt de Raad tot het oordeel dat de vraag of de hele knie-prothese door CZ vergoed dient te worden de grenzen van dit geding, dat betrekking heeft op vergoeding van plaatsing van een halve knie-prothese, te buiten gaat.
3.5. Aangezien appellante geen procesbelang heeft bij een beoordeling van de juistheid van het standpunt van CZ over de halve knie-prothese, dient het hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard. Zulk een belang is in het bijzonder niet gelegen in schadevergoeding, nu appellante geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het bestreden besluit schade heeft geleden.
3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.7. Het beroep op schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wijst de Raad af, reeds omdat, gerekend vanaf het tijdstip waarop appellante bezwaar heeft gemaakt (10 maart 2005) geoordeeld moet worden dat de redelijke termijn niet is overschreden.
3.8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Sharma als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2008.
(get.) R.M. van Male.
(get.) S.R. Sharma.
OA