ECLI:NL:CRVB:2008:BD9545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4635 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2006, waarin de rechtbank het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te herzien, heeft vernietigd. Het Uwv had in oktober 2005 besloten dat appellante arbeidsongeschikt was in de mate van 55 tot 65%. De rechtbank oordeelde dat de arbeidskundige grondslag van dit besluit ondeugdelijk was, omdat de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit niet op de juiste wijze was uitgevoerd. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen in de aangevallen uitspraak.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar medische klachten en dat zij zich volledig arbeidsongeschikt acht, vooral door haar chronische vermoeidheid. Appellante betoogde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar vermoeidheid en dat een urenbeperking noodzakelijk was. Daarnaast stelde zij dat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige met betrekking tot haar concentratie niet juist was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van appellante zoals vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad concludeerde dat de grieven van appellante niet slagen en dat het Uwv in het vervolg van de procedure aandacht moet besteden aan de vordering van appellante tot betaling van wettelijke rente. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2008.

Uitspraak

06/4635 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 6 juli 2006, 05/7839 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, gevestigd te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2008.
Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Berkel. Het Uwv was niet vertegenwoordigd.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 oktober 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de herziening van haar WAO-uitkering per 16 mei 2005 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat appellante meer dan wel anders beperkt was dan het Uwv in navolging van de (bezwaar)verzeke-ringsarts heeft aangenomen.
Het arbeidsdeskundig onderzoek, waarbij appellante 64% arbeidsongeschikt is geacht, is echter naar het oordeel van de rechtbank onzorgvuldig verricht, nu de berekening van het verlies aan verdiencapaciteit niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden.
3. Alleen appellante heeft hoger beroep ingesteld. Zij heeft aangevoerd dat door de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op haar medische klachten. Primair acht appellante zich volledig arbeidsongeschikt, met name ten gevolge van haar chronische vermoeidheid. Dat voldoende rekening is gehouden met haar vermoeidheid door het duiden van psychisch en lichamelijk lichte werkzaamheden is in haar visie niet juist. Naar de mening van appellante was een urenbeperking aangewezen.
Voorts stelt zij zich op het standpunt dat door de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond dat de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige met betrekking tot concentratie niet juist is.
Subsidiair bepleit appellante dat haar arbeidsongeschiktheid moet worden vastgesteld conform de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak neergelegde, tot een verlies aan verdiencapaciteit van 65,7% leidende redenering.
4.1. De Raad ziet in de beschikbare medische informatie geen aanleiding om te oordelen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding door de (bezwaar)verzeke-ringsarts onjuist is vastgesteld.
De Raad heeft geen grond gevonden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de door appellante in hoger beroep herhaalde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom die grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.2. Nu de rechtbank het bestreden besluit heeft vernietigd, reeds omdat de arbeids-kundige grondslag wegens het maken van een onjuiste berekening ondeugdelijk is, de rechtbank het Uwv heeft opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen en het Uwv heeft berust in de aangevallen uitspraak, dienen de grieven van appellante met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting buiten bespreking te blijven. Het Uwv dient daaraan in het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak nog te nemen besluit aandacht te besteden, evenals aan de vordering van appellante tot betaling van wettelijke rente.
4.3. Het hoger beroep treft derhalve geen doel en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) A.C.A. Wit.
BP