de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 20 september 2006, 05/3749 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
Appellant is in hoger beroep gekomen en heeft een arbeidskundig rapport van 29 januari 2007 in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 20 juni 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door de mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is niet verschenen.
1. Het inleidend beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 30 augustus 2005 door appellant genomen besluit. Dat besluit strekt tot de handhaving van het besluit van 8 juli 2005, waarbij de eerder aan betrokkene toegekende WAO-uitkering met ingang van 21 augustus 2005 is verlaagd en vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2.1. De rechtbank heeft betrokkene niet gevolgd in zijn stelling dat de uit ziekte of gebrek voor hem voortvloeiende arbeidsbeperkingen in de door de verzekeringsarts opgestelde zogenaamde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) zijn onderschat.
2.2. Niettemin heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat in het dossier geen aangepaste FML aanwezig is en evenmin een lijst met de normaalwaarden inclusief interpretatiekader. Daarom mist de schatting een toereikend niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
3.1. De Raad gaat uit van de feiten zoals de rechtbank deze aan haar uitspraak ten grondslag heeft gelegd en waarvan partijen de juistheid niet hebben bestreden.
3.2. De rechtbank heeft het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd. Naar het ambtshalve oordeel van de Raad leent dit deel van het bestreden besluit zich niet voor afzonderlijke vernietiging en kan reeds om die reden de aangevallen uitspraak geen stand houden. In zijn uitspraak van 16 maart 2005, LJN AT1852, heeft de Raad al overwogen dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet valt aan te merken als een zelfstandig deelbesluit.
3.3. Het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als het Uwv een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, vindt geen steun in de rechtspraak van de Raad. De Raad verwijst hiervoor naar zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN BC4826.
3.4. Daarom komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4. Met het in hoger beroep overgelegde arbeidskundige rapport is voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting gehandhaafde functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor de betrokkene. Evenzeer is voor de Raad afdoende onderbouwd dat het verlies aan verdiencapaciteit 26,2% bedraagt, wat de indeling in de klasse 25 tot 35% rechtvaardigt. Het bestreden besluit mist weliswaar een voldoende draagkrachtige motivering en dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd, maar de Raad vindt aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskosten veroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het in eerste aanleg betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008.