ECLI:NL:CRVB:2008:BD9289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4920 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1983 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant verhuisde in 1998 naar Australië en onderging in 2002 een medisch onderzoek door arts C. Gow. Op basis van dit onderzoek stelde verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waarna arbeidsdeskundige J. Zoetelief de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 22,7%. Het Uwv herzag de uitkering per 5 maart 2004 naar een mate van 15 tot 25% en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische beperkingen zodanig zijn dat hij voor 50% arbeidsongeschikt geacht dient te worden. Hij overhandigde verklaringen van de Australische arts dr. R. Blumgart en klinisch psycholoog M. McMahon. De bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan concludeerde echter dat deze verklaringen geen nieuwe medische feiten bevatten en dat het eerdere onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit en dat appellant in staat was om binnen zijn beperkingen functies te vervullen.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, op 1 augustus 2008.

Uitspraak

06/4920 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (Australië) (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 juli 2006, 05/2338 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 1 augustus 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een nader stuk ingezonden
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juni 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eymael.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 9 maart 1983 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Omstreeks 1998 is appellant met behoud van deze uitkering verhuisd naar Australië.
1.2. In 2002 is appellant in Australië (op 27 juni 2002) onderzocht door de arts C. Gow. Op basis van diens bevindingen heeft de verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk voor appellant een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Vervolgens is rapport uitgebracht door de arbeidsdeskundige J. Zoetelief, die de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 22,7%. Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 5 maart 2004 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Bij besluit van 19 januari 2004 is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gegrond verklaard, het besluit van 19 januari 2004 vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In dat kader heeft op 21 maart 2005 een onderzoek plaatsgevonden door de psychiater dr. M.L. Stek. Deze heeft geen aanwijzingen gevonden voor een ernstige psychiatrische stoornis en evenmin voor een neuropsychiatrische stoornis. De bezwaarverzekeringsarts J.W. Hekkelman onderschrijft, mede gelet op de eerdere medische rapportages, de conclusie van Stek en stelt vast dat bij het ontbreken van duidelijke aanwijzingen voor beperkingen als door Stek genoemd, geen beperkingen kunnen worden geformuleerd ten aanzien van aard en duur van het werk. De door Van Eldijk opgestelde FML is naar zijn oordeel dan ook juist.
De bezwaararbeidsdeskundige J.F. van der Woude heeft, na een theoretische schatting, de mate van appellants arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 15 tot 25%.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 26 augustus 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv zijn besluit van 3 oktober 2003 opnieuw gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep stelt appellant zich op het standpunt dat zijn medische beperkingen van dien aard zijn dat hij voor 50% arbeidsongeschikt geacht dient te worden. Appellant heeft daarbij verklaringen overgelegd van de Australische arts dr. R. Blumgart van 13 juni 2006 en de klinisch psycholoog M. McMahon van 6 september 2006. In reactie hierop verklaart bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan dat uit deze verklaringen geen nieuwe medische bevindingen naar voren komen in vergelijking met de voorgaande uitgebreide specialistische onderzoeksbevindingen. Hij concludeert dan ook tot handhaving van de FML.
3.1. Het hoger beroep treft voor zover het ziet op het oordeel van de rechtbank ter zake van de medische grondslag van het bestreden besluit geen doel. De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het onderzoek door de deskundige Stek naar de psychische gesteldheid van appellant voldoende zorgvuldig is uitgevoerd. Aan de verklaringen van Blumgart en McMahon kan de Raad niet de waarde hechten die appellant daaraan gehecht zou willen zien. Nog daargelaten dat deze artsen zich niet uitlaten over de medische toestand van appellant op de datum in geding, bevatten deze verklaringen geen enkel nieuw medisch feit maar slechts een niet voldoende onderbouwd oordeel over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.
3.2. Uitgaande van de juistheid van de ten aanzien van appellant vastgestelde medische beperkingen is ook de Raad van oordeel dat appellant op datum in geding 5 maart 2004 in staat geacht moest worden geacht de hem voorgehouden, binnen die beperkingen vallende, functies te vervullen.
3.3. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt mitsdien als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2008.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
OA