ECLI:NL:CRVB:2008:BD9289
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag bij arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1983 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant verhuisde in 1998 naar Australië en onderging in 2002 een medisch onderzoek door arts C. Gow. Op basis van dit onderzoek stelde verzekeringsarts R.J.A.M. van Eldijk een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waarna arbeidsdeskundige J. Zoetelief de mate van arbeidsongeschiktheid vaststelde op 22,7%. Het Uwv herzag de uitkering per 5 maart 2004 naar een mate van 15 tot 25% en verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn medische beperkingen zodanig zijn dat hij voor 50% arbeidsongeschikt geacht dient te worden. Hij overhandigde verklaringen van de Australische arts dr. R. Blumgart en klinisch psycholoog M. McMahon. De bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan concludeerde echter dat deze verklaringen geen nieuwe medische feiten bevatten en dat het eerdere onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag van het bestreden besluit en dat appellant in staat was om binnen zijn beperkingen functies te vervullen.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, op 1 augustus 2008.