ECLI:NL:CRVB:2008:BD9264

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3711 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 april 2005, waarin het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 18 september 2003 aan appellante een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door haar psychische klachten niet in staat is om enige arbeid te verrichten.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 juli 2008 uitspraak gedaan. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv niet van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. De Raad oordeelde dat de medische beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellante op de relevante datum. De Raad vond geen aanleiding om een deskundige te raadplegen, aangezien appellante in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens had ingediend die de eerdere beoordeling konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, in medisch opzicht binnen het bereik van appellante lagen. De geschiktheid van deze functies was voldoende gemotiveerd door de arbeidskundige rapportages van het Uwv. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er waren geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

05/3711 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 april 2005, 04/3899 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L.S.J. de Korte, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft het Uwv een arbeidskundige rapportage ingezonden.
Namens appellante zijn medische stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2008. Voor appellante is verschenen mr. De Korte, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 september 2003 heeft het Uwv aan appellante met ingang van 18 september 2003 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.2. Bij besluit van 30 juli 2004, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv het tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv niet van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat de omschrijvingen van de aan appellante voorgehouden functies passen binnen de voor haar geldende zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 1 september 2003 en dat appellante dan ook per de in geding zijnde datum, 18 september 2003, in staat was te achten die functies te vervullen.
3. In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat zij door haar klachten van psychische aard niet in staat is welke arbeid dan ook te verrichten en derhalve ook niet de aan haar voorgehouden theoretische functies.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak. De Raad is van oordeel dat de medische beoordeling van de in geding zijnde schatting op een juiste en zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellantes mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid, zoals weergegeven in de onder 2 genoemde FML, niet zijn overschat. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellante op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen. Voor raadpleging van een deskundige, zoals door appellante verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding. Door appellante zijn in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding zouden kunnen geven tot twijfel aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen van het Uwv in aanmerking genomen medische beperkingen. De door appellante overgelegde stukken inzake de toepassing van de Wet werk en bijstand en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen de Raad niet tot een ander oordeel brengen, nu deze zien op een ander wettelijk kader dan de WAO en bovendien geen betrekking hebben op de in geding zijnde datum.
4.2. De Raad is van oordeel dat terecht door het Uwv is aangenomen dat de drie functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, te weten productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), huishoudelijk medewerkster (SBC-code 111333) en productiemedewerker confectie (SBC-code 272042), in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen. Met de arbeidskundige rapportages van het Uwv is naar het oordeel van de Raad de geschiktheid van de functies op alle relevante aspecten op een voldoende inzichtelijke en toetsbare wijze gemotiveerd. Ook overigens heeft de Raad in hetgeen door appellante is aangevoerd geen grond gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Het hoger beroep slaagt mitsdien niet.
4.3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) R.L. Rijnen.
BP