ECLI:NL:CRVB:2008:BD8379

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-5775 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sollicitatieprocedure voor de functie van hoofd bedrijfsbureau bij de LFD

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin haar beroep tegen het besluit van de Staatssecretaris van Defensie om haar niet aan te stellen als hoofd bedrijfsbureau bij de Locale Facilitaire Dienst (LFD) ongegrond werd verklaard. Appellante, die werkzaam was bij de LFD, had gesolliciteerd naar de functie van hoofd bedrijfsbureau, maar werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in zijn besluit voldoende beoordelingsruimte had en dat de rechterlijke toetsing terughoudend moest zijn.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak en stelt dat de beslissing van het bestuursorgaan het resultaat is van een afwegingsproces waarbij de capaciteiten van de sollicitant worden afgewogen tegen de functie-eisen. De Raad oordeelt dat appellante geen legitieme verwachtingen kan ontlenen aan een mondelinge afspraak met de voormalig commandant van de LFD. De Raad benadrukt dat het bevoegd gezag vrij is om de functie voor meerdere kandidaten open te stellen en de meest geschikte kandidaat te selecteren.

De Raad concludeert dat de staatssecretaris voldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de benoemde kandidaat beter scoorde op belangrijke persoonlijke eigenschappen zoals sociale vaardigheden en stijl van leidinggeven, die essentieel zijn voor de functie. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de selectiecriteria en oordeelt dat de procedure correct is verlopen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/5775 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 september 2006, 06/1389 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Defensie (verder: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 10 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. N.I. van Os, werkzaam bij VBM/NOV. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk, werkzaam bij het ministerie van Defensie, en majoor [naam majoor], [functie] van de Locale Facilitaire Dienst (LFD) te [plaatsnaam].
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellante is aangesteld bij het burgerpersoneel van de Koninklijke landmacht en is werkzaam als medewerker bedrijfsbureau bij de LFD te [plaatsnaam]. In de periode van juli 2002 tot november 2005 heeft zij de functie van hoofd bedrijfsbureau bij de LFD aanvankelijk gedeeltelijk en de laatste twee jaar volledig waargenomen.
1.2. In augustus 2005 heeft appellante gesolliciteerd naar de in juli 2005 vacant gestelde functie van hoofd bedrijfsbureau bij de LFD. Bij besluit van 17 oktober 2005 is appellante afgewezen. Dat besluit heeft de staatssecretaris na gemaakt bezwaar gehand-haafd bij het bestreden besluit van 10 februari 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad als volgt.
3.1. De Raad stelt voorop dat de beslissing van een bestuursorgaan in een sollicitatie-procedure als de onderhavige het resultaat is van een afwegingsproces van de capaciteiten van de sollicitant tegen de achtergrond van de vereisten die voor de desbetreffende functie zijn gesteld. Het bestuursorgaan heeft hierbij een grote beoordelingsruimte. De rechterlijke toetsing van die beslissing is daarom terughoudend.
3.2. De Raad is van oordeel dat appellante geen in rechte te honoreren verwachtingen kan ontlenen aan de gestelde mondelinge afspraak met de voormalig commandant LFD dat na afronding van haar studie hoger facility management de functie van hoofd bedrijfsbureau aan haar zou worden toegewezen. Het stond het bevoegd gezag vrij om deze functie voor meerdere kandidaten open te stellen en uit de sollicitanten de meest geschikte kandidaat te selecteren.
3.3. De Raad kan appellante verder niet volgen in haar grief dat de selectiecriteria zijn gewijzigd gedurende de sollicitatieprocedure en dat daarmee niet is gehandeld in de geest van artikel 18 van de Regeling werving en selectie burgerlijke ambtenaren defensie (verder: Regeling) en in strijd met het beginsel van fair play. Voor de functie van hoofd bedrijfsbureau bij de LFD gold blijkens de functiebeschrijving als opleidingseis een diploma HBO Bedrijfskunde of een daaraan gelijkwaardige combinatie van opleiding en ervaring en daarnaast een cursus hoofd bedrijfsvoering opleidingscentrum logistiek, inclusief IKZ-module. Van de vijf sollicitanten beschikten er twee over een volledige HBO-opleiding. De grief van appellante dat dit niet zou gelden voor één van die kandidaten, is ter zitting namens de staatssecretaris voldoende weerlegd. De Raad ziet evenmin als de rechtbank dat met het in de eerste ronde uitnodigen van alleen deze twee sollicitanten is gehandeld in strijd met genoemd artikel van de Regeling of met het
fairplaybeginsel. Dat appellante het diploma hoger facility management had behaald, betekent niet dat zij over een volledige HBO-opleiding beschikt, zoals zij overigens ook heeft erkend.
3.4. Nadat de eerste ronde niet tot benoeming had geleid, zijn in de tweede ronde ook de andere drie kandidaten, onder wie appellante, die allen een MBO+ niveau hadden uitgenodigd. Ook hierin ziet de Raad geen strijd met genoemde bepaling en het fairplay- beginsel. De Raad kan appellante evenmin volgen in de grief dat de in de functie benoemde kandidaat niet voldeed aan de gestelde ervaringseisen, nu deze, zoals de staatssecretaris ook heeft gesteld, blijkens het overgelegde curriculum vitae wel beschikte over voor de functie relevante ervaring.
3.5. Uiteindelijk is - zo blijkt uit de stukken - doorslaggevend geweest voor de keuze de persoonlijke eigenschappen, zoals de wijze van omgaan met conflictsituaties, sociale vaardigheden en stijl van leidinggeven. Van de zijde van de staats-secretaris is voldoende inzichtelijk onderbouwd dat de benoemde kandidaat bij de beantwoording van vragen tijdens de sollicitatiegesprekken op die punten duidelijk beter scoorde dan appellante. Voldoende blijkt dat deze eigenschappen essentieel zijn voor het vervullen van de functie van hoofd bedrijfsbureau bij de LFD. Hetgeen appellante hieromtrent naar voren heeft gebracht, slaagt niet.
4. Gezien het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en M.C. Bruning als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) P.W.J. Hospel.
HD