ECLI:NL:CRVB:2008:BD8291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3210 WWB-VV + 08-3212 WWB-VV + 08-3272 WWB-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. Tegelijkertijd heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. De gemachtigde van de betrokkene, mr. E.D.B. Groeneweg, heeft namens de betrokkene opgetreden. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in deze procedure te oordelen over de ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening, dat is ingediend in het kader van het hoger beroep.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een griffierecht van € 433,-- verschuldigd was, dat binnen twee weken na de aanmaning betaald diende te worden. Ondanks herhaalde aanmaningen is het griffierecht niet tijdig betaald. De voorzieningenrechter heeft in overweging genomen dat de niet-tijdige betaling niet verontschuldigbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die dit zouden rechtvaardigen. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.

De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat de ontvankelijkheid van het verzoek duidelijk was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 15 juli 2008, waarbij de voorzieningenrechter G.A.J. van den Hurk en griffier A. Badermann aanwezig waren.

Uitspraak

08/3210 WWB-VV
08/3212 WWB-VV
08/3272 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 7 april 2008, 07/1274, 07/1275 en 07/1789 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
verzoeker
en
betrokkene
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Voor betrokkene heeft zich als gemachtigde gesteld mr. E.D.B. Groeneweg, advocaat te Utrecht.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge het bepaalde in artikel 18 en 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op betrokken belangen, dat vereist.
In het eerste lid van artikel 23 van de Beroepswet is bepaald dat door de griffier een griffierecht wordt geheven. Artikel 22, vierde lid, van de Beroepswet is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn binnen welke bijschrijving of storting van het verschuldigde bedrag dient plaats te vinden twee weken bedraagt.
Bij brief van 10 juni 2008 is verzoeker erop gewezen dat er ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van € 433,-- is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken dient te zijn voldaan, bij voorkeur door middel van de aangehechte acceptgirokaart.
Bij aangetekende brief van 24 juni 2008 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week dient te zijn bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet binnen de termijn is betaald. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de niet-tijdige betaling verontschuldigbaar is.
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A. Badermann.
IJ