ECLI:NL:CRVB:2008:BD7628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- M.C.T.M. Sonderegger
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren in 1958, ontving voorheen een WAO-uitkering, maar deze werd per 8 december 2003 ingetrokken na een herbeoordeling door een verzekeringsarts van het Uwv. Het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om haar eigen werkzaamheden als schoonmaakster en andere werkzaamheden te verrichten. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv de eerder aangenomen urenrestrictie niet kon verlaten zonder nadere onderbouwing. Ze voerde aan dat haar psychische klachten onveranderd waren gebleven en dat haar ziekte van Ménière was verergerd. Ter ondersteuning van haar standpunt overhandigde zij een rapport over haar arbeidsmogelijkheden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. De Raad vond dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat appellante niet in staat was om haar eigen werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad wees erop dat er geen bewijs was dat de conclusies van het Uwv onjuist waren en dat de door appellante ingebrachte rapportage niet aantoonde dat zij niet geschikt was voor reguliere arbeid. De Raad besloot dat het bestreden besluit in stand bleef en dat er geen proceskostenveroordeling aan de orde was.