ECLI:NL:CRVB:2008:BD7536
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die op 27 april 2006 een eerdere beslissing van het Uwv om de WAO-uitkering van appellant te ontzeggen, heeft bevestigd. Appellant, die zich ziek had gemeld in verband met reumatische klachten, had een uitkering op basis van de Werkloosheidswet ontvangen en vroeg op 4 mei 2004 een WAO-uitkering aan. De verzekeringsarts concludeerde dat appellant in staat was om rugontlastende arbeid te verrichten zonder urenbeperking. Het Uwv ontzegde de uitkering per 30 augustus 2004, omdat appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Tijdens de zitting op 20 mei 2008 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.E.M. Kuppens. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige, dr. Schardijn, gevolgd moest worden, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om van dit uitgangspunt af te wijken. De Raad vond dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voldoende was gemotiveerd en dat er geen reden was voor een urenbeperking. Appellant's argumenten dat hij recht had op een aanvullende WAO-uitkering tot november 2004 werden door de Raad verworpen, omdat er geen aanleiding was voor een uitlooptermijn.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, en oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit terecht had onderschreven. De uitspraak werd gedaan op 2 juli 2008, waarbij de Raad geen termen aanwezig achtte om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling volgde. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, M.C.T.M. Sonderegger.