ECLI:NL:CRVB:2008:BD7492

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3030 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderscheid in studiefinanciering voor buitenlandse opleidingen en het verbod op discriminatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juni 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die studiefinanciering had aangevraagd voor een masteropleiding natuurkunde aan de universiteit van Durham. De Informatie Beheer Groep (IB-Groep) had eerder geweigerd om studiefinanciering toe te kennen, omdat deze opleiding niet op de lijst stond van goedgekeurde buitenlandse opleidingen volgens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De rechtbank Groningen had in een eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen de beslissing van de IB-Groep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van de appellant verworpen. De Raad oordeelde dat het onderscheid tussen opleidingen in het buitenland waarvoor wel en geen studiefinanciering wordt verstrekt, niet in strijd is met het verbod op discriminatie. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de IB-Groep voldoende had gemotiveerd waarom de opleiding van de appellant niet in aanmerking kwam voor studiefinanciering. De Raad wees erop dat de appellant niet had aangetoond dat de beslissing van de IB-Groep in strijd was met het Europees recht, met name het verbod op belemmering van het vrij verkeer van personen.

De uitspraak bevestigt dat de criteria voor het verstrekken van studiefinanciering aan buitenlandse opleidingen legitiem zijn en dat de overheid een zekere vrijheid heeft in het vaststellen van deze criteria. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten, omdat de IB-Groep niet in het ongelijk was gesteld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J. Janssen als voorzitter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier M.W.A. Schimmel.

Uitspraak

07/3030 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], Verenigd Koninkrijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 13 april 2007, 06/1413 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep)
Datum uitspraak: 20 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam vader] – vader van appellant – hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 23 juni 2006 heeft de IB-Groep geweigerd aan appellant per 1 oktober 2006 studiefinanciering ingevolge de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) toe te kennen voor de masteropleiding natuurkunde aan de universiteit van Durham.
1.2. Bij besluit van 25 oktober 2006 heeft de IB-groep het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 juni 2006 ongegrond verklaard. Dit besluit steunt op de overweging dat voormelde masteropleiding niet behoort tot de op grond van artikel 2.14 van de Wsf 2000 aangewezen of daarmee gelijkgestelde buitenlandse opleidingen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 25 oktober 2006 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat de IB-Groep niet expliciet was ingegaan op de op het Europees recht gestoelde gronden van bezwaar.
De rechtbank heeft, op grond van de overweging dat de IB-Groep bij verweer alsnog een afdoende motivering ter zake heeft verstrekt, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
3.1. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten.
3.2. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het niet verstrekken van studiefinanciering voor de in geding zijnde opleiding niet leidt tot een verboden belemmering van vrij verkeer van personen en dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te bezien of deze belemmerende werking objectief gerechtvaardigd is.
Naar de opvatting van appellant is de limitatieve lijst van studies in het buitenland waarvoor studiefinanciering wordt gegeven ook geen geschikt middel om de studiefinanciering betaalbaar te houden.
Appellant heeft voorts aangevoerd dat de aangevallen uitspraak niet deugdelijk is gemotiveerd.
4.1. Het hoger beroep treft geen doel.
4.2. Met de rechtbank en op dezelfde gronden als door de rechtbank gebezigd, is de Raad van oordeel dat het onderscheid dat is gemaakt tussen opleidingen in het buitenland waarvoor wel en die waarvoor geen studiefinanciering wordt verstrekt geen onderscheid is dat in verband met het verbod op discriminatie niet is toegestaan.
4.3. Anders dan appellant meent, kan voor het standpunt dat sprake is van een door het gemeenschapsrecht verboden beperking van vrij verkeer van personen geen steun worden gevonden in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2007, zaken C-11/06 en C-12/06. In dit arrest is - kort samengevat - geoordeeld dat in het geval studiefinanciering wordt verleend voor opleidingen in een andere lidstaat, ervoor moet worden zorg gedragen dat de modaliteiten waaronder wordt toegekend er niet toe leiden dat studenten worden ontmoedigd om gebruik te maken van dat recht.
Van een situatie als in dit arrest bedoeld is geen sprake nu voor de opleiding die appellant wenst te volgen geen studiefinanciering wordt verstrekt.
4.4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de door appellant naar voren gebrachte gronden besproken en aangegeven waarom deze gronden niet slagen. Ook uit hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd blijkt geenszins dat dit op onvoldoende wijze is geschied.
4.5. De aangevallen uitspraak dient mitsdien voor zover aangevochten te worden bevestigd.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.W.A. Schimmel.
GdJ