ECLI:NL:CRVB:2008:BD7462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6200 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de herziening van haar WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 juli 2008 uitspraak gedaan. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de medische beperkingen die door het Uwv zijn vastgesteld, niet juist zijn. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij de medische informatie van verschillende specialisten, zoals een orthopeed en een psycholoog, in overweging had genomen. De Raad heeft vastgesteld dat de aangevoerde argumenten in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten bevatten ten opzichte van de eerdere procedure. De Raad heeft de medische oordelen van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts van het Uwv als voldoende gemotiveerd beschouwd. Echter, de Raad heeft ook geconcludeerd dat het bestreden besluit onvoldoende inzichtelijk en toetsbaar was, omdat de signaleringen in het systeem niet van een afzonderlijke toelichting waren voorzien. Dit leidde tot de vernietiging van de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, met de opdracht aan het Uwv om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.939,25 bedragen, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 142,- vergoeden.

Uitspraak

06/6200 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 september 2006, 06/753
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D. Maats, advocaat te Amsterdam. Het Uwv was vertegenwoordigd door R. Zaagsma.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 17 januari 2006 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de medische beperkingen niet onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank is daarbij ingegaan op de medische informatie van de orthopeed, de vaatchirurg, de reumatoloog en de psycholoog-psychotherapeut. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat de belasting in de geduide functies binnen de belastbaarheid van appellante blijft.
2. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende beperkingen zijn aangenomen in verband met de vaatproblematiek; zij is niet in staat hele dagen te zitten. Zij heeft gewezen op haar huidproblemen. Ook de beperkingen op psychisch gebied zijn door het Uwv onderschat. Ten slotte is zij van mening dat de totale belasting in de verschillende functies haar belastbaarheid te boven gaat. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij een brief van haar medisch adviseur, drs. J.F.G. Wolthuis, van
19 oktober 2006 overgelegd.
3.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische kant van de zaak bevat, in vergelijking met haar stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank ter zake. De rechtbank is uitvoerig ingegaan op alle door appellante overgelegde informatie. De brief van Wolthuis bevat geen objectieve medische gegevens die doen twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv. In deze brief is geen reden te vinden om verdergaande beperkingen aan te nemen dan de verzekeringsarts in de Functionele Mogelijkheden Lijst heeft gedaan.
3.2. De Raad wijst er op dat uit de informatie van de vaatchirurg niet blijkt dat appellante beperkingen heeft bij zitten. De Raad acht voorts de toelichting van de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportages van 24 januari 2007 en 6 maart 2007, ook ten aanzien van de psychische belastbaarheid en de huidproblemen voldoende.
3.3. Ten aanzien van de arbeidskundige kant van de zaak overweegt de Raad dat het Uwv voor appellante de functies samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en lederbewerker (SBC-code 272020) heeft geselecteerd. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van
12 januari 2006 aangegeven dat waar in deze functies signaleringen zijn gepresenteerd op belastingitems, geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid. Signaleringen op deze items heeft hij met een “G” gemarkeerd.
3.4. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 12 oktober 2006 (te vinden op rechtspraak.nl onder LJ-nummer AY9971) overweegt de Raad dat alle door het systeem aangebrachte signaleringen dienen te worden voorzien van een afzonderlijke toelichting waaruit kan blijken dat en waarom van een daadwerkelijke overschrijding (toch) geen sprake is. Nu in dit geval dit niet is gebeurd is niet voldaan aan de eis dat het bestreden besluit voldoende inzichtelijk en toetsbaar moet zijn; het bestreden besluit is dus onvoldoende gemotiveerd.
4. Het vorenstaande leidt er toe dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd en dat het Uwv een nieuw besluit op het bezwaar van appellante zal moeten nemen.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,= voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, alsmede
€ 607,25 voor rapportages van Wolthuis en € 44,= voor door AMC de Meren verstrekte informatie, in totaal € 1.939,25.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.939,25, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Aldus gegeven door D.J. van der Vos als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.W.A. Schimmel.
TM