ECLI:NL:CRVB:2008:BD7444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4134 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 28 juni 2006 geoordeeld dat de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die oorspronkelijk was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, naar 35 tot 45% niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de medische grondslag van het besluit stand kon houden, maar dat de arbeidskundige onderbouwing tekortschiet. De rechtbank stelde vast dat er geen aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aanwezig was en dat de transparantie en toetsbaarheid van de schatting onvoldoende waren. Hierdoor werd het bestreden besluit vernietigd.

In hoger beroep heeft appellant, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, zijn standpunt gewijzigd en betoogd dat de aanpassingen in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) voldoende waren om aan de vereisten te voldoen. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en dat de medische grondslag niet ter beoordeling staat. De Raad concludeert dat de functies die aan de herziening ten grondslag lagen, de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze het arbeidskundige gedeelte betreft en draagt appellant op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, terwijl het bestreden besluit voor het overige in stand blijft. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven volledig in stand.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier hebben uitgesproken.

Uitspraak

06/4134 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 juni 2006, 06/795 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene] (hierna betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant).
Datum uitspraak: 15 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft niet gereageerd op de uitnodiging om een verweerschrift in te dienen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2008. Namens appellant is J.B.L.C.L. Snoek verschenen. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene, geboren op 27 november 1966, was in het genot van een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 23 augustus 2005 heeft appellant die uitkering per 24 oktober 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het thans bestreden besluit van 11 januari 2006 ongegrond werd verklaard.
Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden en dat ten aanzien van betrokkene niet te geringe beperkingen zijn vastgesteld. Ten aanzien van de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat met de aanpassingen die appellant heeft aangebracht in het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) niet alle onvolkomenheden van dat systeem zijn opgeheven die de Raad in zijn uitspraken van 9 november 2004 (LJN: AR4716 e.v.) heeft geconstateerd. De rechtbank stelde in dat verband vast dat zich in het dossier geen aangepaste zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) bevond en ook niet een lijst aanwezig was waarin de normaalwaarden inclusief het interpretatiekader staan vermeld. Evenmin werden alle signaleringen op dat moment verklaard. Volgens de rechtbank ontbeerde de onderhavige schatting een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit werd vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de medische kant van de schatting in stand kan blijven en dat betrokkene, wanneer hij zich met het laatste niet kan verenigen, hoger beroep kan instellen.
Appellant heeft zich in hoger beroep aanvankelijk op het standpunt gesteld dat met de aanpassingen die in het CBBS zijn aangebracht naar aanleiding van de meergenoemde uitspraak van de Raad van 9 november 2004, is voldaan aan de vereisten zoals die door de Raad zijn geformuleerd in die uitspraak. Appellant handhaaft dat standpunt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006, niet langer. Appellant heeft, overeenkomstig de uitgangspunten die zijn geformuleerd in die uitspraak, de geschiktheid van de geduide functies vervolgens bij schrijven van 14 februari 2007 nog nader toegelicht. Mede gelet op die toelichting heeft de gemachtigde van appellant ter zitting verzocht om bij een vernietiging van het bestreden besluit de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat, nu betrokkene geen hoger beroep heeft ingesteld en geen verweerschrift heeft ingediend, en het hoger beroep van appellant zich uitsluitend richt tegen de aangevallen uitspraak voor zover deze ziet op de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit, de medische grondslag van het bestreden besluit in hoger beroep niet ter beoordeling staat.
De Raad overweegt dat met de reactie van appellant van 14 februari 2007 voldoende is gemotiveerd dat de geduide functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden, zodat deze functies aan de onderhavige herziening ten grondslag konden worden gelegd. Ten slotte wijst de Raad er op dat in zijn uitspraak van 22 februari 2008 (LJN: BC4826) is geoordeeld dat de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad van 12 oktober 2006 geen steun biedt voor het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als appellant een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, appellant is opgedragen in zoverre een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten. Dit betekent dat de gegrondverklaring van het beroep en de beslissingen ter zake van griffierecht en proceskosten in stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank voor het overige zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
De Raad ziet geen aanleiding tot toepassing van artikel 8:75 van de Awb over te gaan.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het arbeidskundig gedeelte van het bestreden besluit is vernietigd, appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak, en het bestreden besluit voor het overige in stand is gelaten;
Vernietigt het bestreden besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit volledig in stand blijven.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en H.G. Rottier en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2008.
(get.) H. Bolt.
(get.) I.R.A. van Raaij.
RB